Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster heeft bij de wederpartij (een uitzendbureau) gesolliciteerd naar
de functie van administratief medewerker bij een woningstichting. Verzoekster
stelt dat haar tijdens het sollicitatiegesprek werd meegedeeld dat de
woningstichting liever geen Turks meisje in dienst wilde nemen. Zij is door
de wederpartij niet voor de functie voorgedragen. Verzoekster stelt dat de
wederpartij daarmee onderscheid naar ras heeft gemaakt.
De Commissie acht het aannemelijk dat verzoekster is afgewezen, omdat zij
niet aan de functie-eisen voldeed. Nu ook overigens geen aanwijzingen naar
voren zijn gekomen die duiden op onderscheid naar ras, is de Commissie van
oordeel dat de wederpartij niet in strijd met de AWGB heeft gehandeld.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 1 juli 1997 verzocht mevrouw (….) te Hoorn (hierna: verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of
(….) te Diemen (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid naar ras
heeft gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van
administratief medewerker bij een woningstichting. Verzoekster stelt dat haar
tijdens het sollicitatiegesprek werd meegedeeld dat de woningstichting liever
geen Turks meisje in dienst wilde nemen. Zij is door de wederpartij niet voor
de functie voorgedragen. Verzoekster is van mening dat de wederpartij daarmee
onderscheid naar ras heeft gemaakt als bedoeld in de AWGB.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.
2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 7 april 1998. De
Commissie heeft een getuige opgeroepen.
Bij deze zitting waren aanwezig
van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– dhr. R. Hovel (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (manager Arbeidszaken/Juridische zaken)
– dhr. (….) (hoofd verhuur bewonerszaken Woningstichting Hoorn)
– mw. mr. J.M. Caro (gemachtigde)
als getuige
– mw. (….) (intercedente bij de wederpartij)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een uitzendbureau. De vestiging Medemblik van de
wederpartij heeft in het Noordhollands Dagblad van 8 maart 1997 melding
gemaakt van een vacature voor administratief medewerker bij een
woningstichting in Hoorn.
In de advertentie stonden de volgende functievereisten:
– bekendheid met loongegevens;
– communicatieve vaardigheden.
De werkzaamheden voor de onderhavige functie betroffen het invullen van
aanvraagformulieren voor huursubsidie. Er werden drie kandidaten gezocht
waarvan twee samen met medewerkers van de woningstichting op een locatie in
een bepaalde wijk formulieren voor huursubsidie dienden in te vullen. Eén
kandidaat werd gezocht voor het invoeren van deze gegevens in de computer.
Het betrof een functie voor de duur van twee a drie maanden.
In de zogenoemde aanvraagnotering van de wederpartij voor de vacature zijn de
volgende functie-eisen genoemd:
– M.B.O.-opleiding en/of
– ervaring en bekendheid met loonopbouw en loongegevens;
– goede communicatieve vaardigheden;
– stressbestendigheid;
– representativiteit.
3.2. Verzoekster beschikt blijkens haar curriculum vitae (c.v.) over de
volgende opleiding en ervaring. Ze heeft een L.B.O./V.B.O.-opleiding gevolgd,
welke ze zonder diploma heeft afgesloten. Daarnaast heeft zij een cursus
administratie, op M.B.O.-niveau, van drie maanden gevolgd. Hiervan beschikt
zij over het certificaat. Verzoekster liep gedurende vier weken stage bij de
administratie van een verpleeghuis. Sinds december 1996 is zij werkzaam als
administratief medewerkster c.q. receptioniste/ telefoniste bij de Stichting
Rentree.
3.3. Op 11 maart 1997 heeft verzoekster telefonisch gereageerd op een
advertentie van de wederpartij. Bij dit oriënterend telefoongesprek is
verzoekster door de wederpartij uitgenodigd voor een inschrijfgesprek op 12
maart 1997. Verzoekster werd niet aangenomen voor de functie en stelt dat de
afwijzing verband houdt met haar Turkse afkomst.
Verzoekster heeft naar aanleiding hiervan contact opgenomen met het
arbeidsbureau, waarna een gesprek heeft plaatsgevonden. Daarbij waren
aanwezig: verzoekster, de intercedente, twee medewerkers van de
woningstichting en twee medewerkers van het arbeidsbureau. Verzoekster was
niet tevreden met de uitkomst van het gesprek en heeft op advies van het
arbeidsbureau contact opgenomen met het Antidiscriminatieburo (ADB). Het ADB
heeft op 21 april 1997 een gesprek gevoerd met de intercedente en de
gemachtigde van de wederpartij. Op 24 april heeft het ADB een gesprek gevoerd
met de woningstichting. Deze gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid.
3.4. Uit de door de wederpartij overgelegde c.v.’s blijkt dat de drie vacante
arbeidsplaatsen voor betreffende functie zijn vervuld. De aangenomen
kandidaten zijn van Nederlandse afkomst. Zij beschikken over een HAVO- of
MAVO-diploma en hebben ruime ervaring op het werkterrein dat de functie
betreft.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoekster stelt het volgende.
Op grond van de functie-eisen in de advertentie achtte verzoekster zich
geschikt voor betreffende functie. Tijdens de telefonische sollicitatie bij
het uitzendbureau heeft verzoekster aan de intercedente wat betreft haar
opleidingen en werkervaringen het volgende meegedeeld: een niet afgeronde
V.B.O.-opleiding, een cursus administratie op M.B.O.-niveau en het huidige
werk bij de Stichting Rentree. Op de vraag of zij ooit in een kantoor gewerkt
had heeft verzoekster ontkennend geantwoord. De intercedente deelde
verzoekster naar aanleiding van de gegeven informatie over opleiding en
werkervaring mee dat deze voldoende waren om voor de functie in aanmerking te
komen en nodigde haar uit voor een inschrijfgesprek. De intercedente heeft
niet gevraagd haar c.v. naar dit gesprek mee te nemen.
Het gesprek vond plaats op de vestiging van de wederpartij in Medemblik,
terwijl het een functie betrof in Hoorn waar de wederpartij ook een vestiging
heeft. Op verzoeksters vraag of het gesprek in Hoorn kon plaats vinden werd
ontkennend geantwoord.
Tijdens het gesprek vertelde de intercedente dat zij reeds contact opgenomen
had met de woningstichting en deze had gemeld dat een Turks meisje naar de
functie had gesolliciteerd. De intercedente zei dat de woningstichting toen
zou hebben aangegeven liever geen Turks meisje in te dienst te willen nemen,
omdat er reeds een werkneemster van Turkse afkomst werkzaam was met wie de
communicatie niet goed verliep.
De intercedente vertelde verzoekster tevens dat haar echtgenoot bij de
woningstichting werkzaam was en veel contacten had met de stichting Rentree,
maar dat hij verzoekster niet kende. Verzoekster heeft daarop geantwoord dat
dit wel mogelijk is, aangezien er veel mensen bij deze stichting werkzaam
zijn.
Verzoekster heeft om haar enthousiasme voor de functie te benadrukken
aangegeven dat zij van meerwaarde zou kunnen zijn door de Turkse huurders van
de woningstichting, die vaak moeite hebben met de Nederlandse taal, te helpen
bij het invullen van huursubsidieformulieren. De wederpartij heeft niet
aangegeven dat reeds iemand bij de woningstichting werkzaam was die dit zou
kunnen doen.
Tijdens het gesprek is niet naar haar opleiding en werkervaring gevraagd. Pas
toen zij vertrok is naar haar c.v. gevraagd. Deze heeft zij dezelfde dag naar
de intercedente gefaxt. Verzoekster was in opleiding voor administratief
werk. Zij vindt het vooroordeel-bevestigend dat zij produktiewerk door de
wederpartij kreeg aangeboden. Hierover en omdat zij afgewezen werd vanwege
haar Turkse afkomst werd zij kwaad. Bovendien had de wederpartij haar naar
Medemblik laten komen terwijl telefonisch eenvoudig nagegaan had kunnen
worden of zij geschikt zou zijn voor de betreffende functie. Overigens had de
intercedente ook al kennis kunnen dragen van verzoeksters opleidingsniveau
omdat zij telefonisch had meegedeeld dat zij bij de Stichting Rentree werkte,
die werk biedt aan laaggeschoolde niet-gediplomeerde mensen.
Verzoekster vindt het merkwaardig dat zij in eerste instantie geschikt werd
geacht voor de functie, terwijl dit later op grond van dezelfde informatie
niet zo zou zijn. Verzoekster heeft een M.B.O.-opleiding en ervaring op
administratief gebied. Niet valt in te zien waarom zij de functie niet had
kunnen vervullen.
Verzoekster is op grond hiervan van mening dat de wederpartij onderscheid
naar ras heeft gemaakt en derhalve in strijd met de AWGB heeft gehandeld.
Verzoekster wilde in eerste instantie slechts excuses van de wederpartij.
Vanwege de starre houding van de wederpartij heeft zij verdere stappen
ondernomen en onder meer een klacht bij de Commissie ingediend.
3.6. De wederpartij stelt het volgende
De relatie met de woningstichting in Hoorn wordt onderhouden door de
vestiging in Medemblik, omdat deze vestiging de woning-stichting als klant
heeft binnengehaald. Het is vast beleid van de wederpartij dat een vestiging,
die een relatie heeft opgebouwd met een werkgever, deze blijft onderhouden.
Vandaar dat verzoekster voor een inschrijfgesprek naar Medemblik diende te
reizen.
In de advertentie staat niet als functie-eis vermeld dat sollicitanten over
een M.B.O.-denkniveau dienen te beschikken. Het is niet ongebruikelijk dat in
dergelijke advertenties geen concrete opleidingseis staat. De wederpartij
hoopt daarmee zoveel mogelijk reacties binnen te krijgen. Het is beleid van
de wederpartij om kandidaten uit te nodigen voor een inschrijfgesprek ook als
niet duidelijk is of de kandidaat voor de functie in aanmerking zou kunnen
komen, omdat dan meteen gekeken kan worden of deze eventueel voor een andere
functie in aanmerking kan komen.
De functie-eisen staan wel vermeld in de aanvraagnotering voor de vacature.
De betreffende opleidingseis is aan verzoekster tijdens het gesprek
meegedeeld.
Bij de wederpartij is 20% van de uitzendkrachten van allochtone afkomst. Op
de afdeling van de woningstichting waar de vacante functie was werken tien
personen waarvan twee van allochtone afkomst. Dit percentage van 20% komt
overeen met het percentage allochtone huurders bij de woningstichting.
Indien verzoekster dezelfde opleiding had gehad als de andere (aangenomen)
kandidaten dan was ze juist vanwege haar afkomst aangenomen. Immers, door
haar afkomst heeft zij een meerwaarde voor de communicatie met Turkse
huurders.
Er was geen sprake van een starre houding van de wederpartij in deze kwestie.
In tegendeel, zij heeft onmiddellijk tijd ingeruimd voor gesprekken met
verzoekster en het ADB om misverstanden uit de weg te helpen.
3.7. De verklaring van de getuige
De getuige is werkzaam bij de wederpartij als intercedente en heeft de
sollicitatie van verzoekster behandeld.
Verzoekster heeft tijdens het oriënterend telefoongesprek aan haar meegedeeld
dat zij een V.B.O.- en een M.B.O.- opleiding had gevolgd. Verzoekster heeft
niet gemeld wat de duur van haar deelname aan die opleidingen was. De getuige
heeft verzoekster vervolgens voor een gesprek uitgenodigd en gevraagd haar
c.v. mee te nemen. Mogelijk is een misverstand ontstaan rond de opleidingseis
toen verzoekster telefonisch is gevraagd of zij over een M.B.O.-opleiding
beschikte. Verzoekster heeft hierop met “ja” geantwoord omdat zij drie
maanden een M.B.O.-cursus had gevolgd. De wederpartij verstaat echter onder
M.B.O. een opleiding van drie of vier jaar.
De getuige heeft, zoals gebruikelijk, aan de woningstichting gemeld welke
telefonische reacties zij op de advertentie had gekregen.
Aangezien zij wist dat deelnemers van de Stichting Rentree regelmatig
stage-werkzaamheden bij de woningstichting verrichten, heeft zij gevraagd of
verzoekster misschien bekend was bij de woningstichting. Hierbij heeft zij
vermeld dat het om een Turks meisje ging. De woningstichting kende
verzoekster niet.
De getuige bestrijdt dat opleiding en werkervaring van verzoekster niet in
het gesprek aan de orde zouden zijn geweest. Verzoeksters opleidingen werden
doorgenomen en doorgevraagd is op het punt van de M.B.O.-opleiding. Toen
bleek dat dit een administratieve cursus van drie maanden betrof, terwijl een
M.B.O.-opleiding gewoonlijk drie tot vier jaar duurt, heeft zij tegen
verzoekster gezegd dat zij bang was dat verzoekster hierdoor niet in
aanmerking zou komen voor de functie. Bovendien bleek de werkervaring van
verzoekster bij de Stichting Rentree zeer beperkt. De getuige geeft aan, dat
uit het feit dat verzoekster de inschrijfkaart heeft ingevuld en de
werkervaring hierop door de getuige is ingevuld blijkt, dat verzoeksters
opleiding en werkervaring wel degelijk aan de orde zijn geweest.
Toen verzoekster wees op de meerwaarde van haar kennis van de Turkse taal
heeft de getuige geantwoord dat al iemand van Turkse afkomst bij de
woningstichting werkte die in voorkomende gevallen als tolk zou kunnen
optreden. Verzoekster gaf te kennen dat zij deze werkneemster kende.
Vervolgens is even over deze medewerkster gesproken.
Indien iemand niet voor betreffende functie in aanmerking komt, is het
gebruikelijk te vragen of betrokkene ander werk wil doen. Aan verzoekster
heeft de getuige gevraagd of zij produktiewerk wilde doen. Verzoekster werd
hierop kwaad en zei: “Jullie willen ons Turken altijd in een bepaalde hoek
drukken”. Hierop zei de getuige dat als dit het geval was, zij verzoekster
niet naar Medemblik had laten komen voor een gesprek, aangezien zij vanwege
het accent van verzoekster wist dat verzoekster van Turkse afkomst was.
De getuige bestrijdt dat zij gezegd zou hebben “ze willen geen Turks meisje”.
Dat zou zij nooit durven zeggen. Zij is een ervaren intercedente die goed
bekend is met de antidiscriminatie- code voor de uitzendbranche. De getuige
vermoedt dat verzoekster op grond van het door haar gemelde telefoontje met
de woningstichting argwanend is geworden. Andere verklaringen kan zij niet
geven voor de reactie van verzoekster.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking jegens verzoekster onderscheid op
grond van ras heeft gemaakt als bedoeld in de AWGB.
4.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
onderscheid op grond van ras bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras dient in de AWGB overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim te worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.).
Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is er niet alleen sprake van
een door de wet verboden onderscheid wegens ras als deze grond de enige
aanleiding vormt voor ongelijke behandeling, maar tevens als deze grond mede
aanleiding vormt voor ongelijke behandeling.
4.3. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag overweegt de
Commissie het volgende.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij zich zelf op grond van de advertentie
geschikt acht voor de functie. Zij werd afgewezen door de intercedente omdat
de wederpartij geen werkneemster van Turkse afkomst in dienst wilde nemen.
4.4. Voor wat de geschiktheid voor de functie betreft rekent de Commissie het
naar vaste jurisprudentie niet tot haar taak om te beoordelen of een
sollicitant geschikt is voor een functie.
De taak van de Commissie is om na te gaan of de wederpartij bij de
beoordeling van de (mate van) geschiktheid onderscheid heeft gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling (Zie onder meer Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeel 423-92-50, 2
september 1992 en 414-92-53, 15 september 1992 en Commissie gelijke
behandeling oordeel 96-78.).
Indien de wederpartij de geschiktheid van verzoekster heeft bepaald op een
willekeurige wijze of de reden voor afwijzing ondeugdelijk is, kan daarin een
aanwijzing zijn dat onderscheid op grond van ras daarbij mede een rol heeft
gespeeld.
4.5. De Commissie stelt vast dat de wederpartij als reden voor de afwijzing
van verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet voldeed aan de door de
wederpartij gehanteerde functie-eisen: een afgeronde M.B.O.-opleiding en
relevante werkervaring.
De Commissie stelt vast dat de advertentie-tekst, waarvan verzoekster
kennisgenomen had, geen opleidingseis bevatte.
Wat betreft de sollicitatieprocedure constateert de Commissie dat partijen
een verschillende uitleg geven aan de inhoud van het eerste telefoongesprek.
Verzoekster is van mening dat zij naar aanleiding van de door haar verstrekte
informatie over haar opleiding en ervaring uitgenodigd is voor het
inschrijfgesprek. De intercedente van de wederpartij geeft aan dat het eerste
gesprek een oriënterend karakter heeft waarbij globaal bekeken wordt of de
sollicitant voor de betreffende vacature in aanmerking komt. Zij geeft aan
dat er mogelijk een misverstand is ontstaan omtrent de opleidingseis toen
verzoekster de vraag of zij een M.B.O.-opleiding had gevolgd bevestigend
beantwoordde.
De intercedente bedoelde daarmee de gebruikelijke drie of vierjarige
M.B.O-opleiding, terwijl verzoekster er kennelijk van uit is gegaan dat de
M.B.O.-cursus van drie maanden die zij gevolgd had, voldoende was.
De wederpartij heeft bij het sollicitatiegesprek functie-eisen gehanteerd die
vastgelegd waren in de aanvraagnotering voor de vacature. Daarbij is, naast
relevante werkervaring, als eis opgenomen het beschikken over een afgeronde
drie- a vierjarige M.B.O.-opleiding. Laatstgenoemde functie-eis is
verzoekster tijdens dit gesprek meegedeeld. De wederpartij heeft op basis van
het sollicitatiegesprek geconcludeerd dat verzoekster niet over de vereiste
opleiding en werkervaring beschikt en derhalve niet geschikt is voor de
functie.
4.6. De Commissie acht het op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen
van partijen aannemelijk dat over de opleidingseis tijdens het oriënterend
telefoongesprek een misverstand is ontstaan. Verzoekster heeft vanwege het
feit dat zij werd uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek afgeleid dat zij
aan de functie-eisen voldeed. De Commissie acht het aannemelijk dat met een
M.B.O.-opleiding de gebruikelijke drie of vierjarige opleiding is bedoeld. De
Commissie concludeert op grond van het door verzoekster overgelegde c.v. dat
verzoekster een cursus administratie op M.B.O.-niveau heeft gevolgd en over
een werkervaring als receptioniste/telefoniste van ongeveer drie maanden
beschikte. Uit de verklaringen ter zitting is gebleken dat de wederpartij het
vorenstaande tijdens het sollicitatiegesprek ook heeft geverifieerd. Op grond
van het voorgaande concludeert de Commissie dat verzoekster niet aan de
functie-eisen voldeed.
De Commissie acht het op bovenstaande gronden voldoende aannemelijk dat de
wederpartij de geschiktheid van verzoekster voor deze functie heeft bepaald
op een wijze die niet willekeurig is en voorts de reden voor afwijzing van
verzoekster niet ondeugdelijk is.
4.7. Wat betreft het standpunt van verzoekster dat de wederpartij haar heeft
meegedeeld dat de woningstichting liever geen Turks meisje in dienst zou
willen nemen, stelt de Commissie vast dat de wederpartij ten stelligste heeft
ontkend een dergelijke mededeling te hebben gedaan. De Commissie kan derhalve
niet vaststellen of de hiervoor genoemde opmerking door de wederpartij is
gemaakt. De sollicitanten die wel zijn aangenomen zijn autochtone
Nederlanders. Uit hun c.v.’s blijkt echter dat zij over een meer adequate
opleiding en werkervaring beschikken dan verzoekster.
4.8. Verzoekster heeft aangegeven dat het aanbieden van productiewerk door de
wederpartij haar heeft geraakt omdat zij dit als vooroordeel- bevestigend
heeft ervaren. De Commissie heeft ter zitting geconstateerd dat verzoekster
zeer gemotiveerd is om zich op te werken tot administratief medewerkster. Het
is dus begrijpelijk dat zij teleurgesteld was door het aanbod. Aangezien uit
het c.v. van verzoekster blijkt dat zij ervaring heeft met productiewerk, kan
het aanbod van de intercedente voor werk op dit gebied echter niet als
onzakelijk of onterecht worden gezien.
4.9. Uit het onderzoek van de Commissie zijn overigens geen aanwijzingen naar
voren gekomen die duiden op onderscheid naar ras door de wederpartij of bij
de woningstichting. Dienaangaande overweegt de Commissie dat de wederpartij
heeft aangegeven dat 20% van de uitzendkrachten van allochtone afkomst is. Op
de afdeling van de woningstichting waar de vacante functie was is 20% van het
personeel van allochtone afkomst. Dit percentage van 20% komt overeen met het
percentage allochtone huurders bij de woningstichting.
4.10. Nu verzoekster niet voldoet aan de gestelde functie-eisen en niet
aannemelijk is geworden dat bij de afwijzing voor deze functie de afkomst van
verzoekster mede een rol heeft gespeeld, oordeelt de Commissie dat de
wederpartij jegens verzoekster geen onderscheid op grond van ras heeft
gemaakt zoals bedoeld in de AWGB.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (….) te
Diemen jegens mevrouw (….) te Hoorn geen onderscheid op grond van ras heeft
gemaakt bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking
zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke
behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld door
verzoekster voor betreffende functie af te wijzen.
Rechters
Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)