Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeksters zwangerschapsverlof wordt meegeteld als ziekteperiode voor de
52-weken termijn die wordt gehanteerd als wachttijd voor een WAO-conforme
uitkering. Aangezien dit er toe leidt dat vrouwen eerder in een procedure
voor een WAO-conforme uitkering kunnen raken, is volgens verzoekster sprake
van onderscheid naar geslacht. De wederpartij, verzoeksters werkgever,
beroept zich op haar verplichting om de wetgeving ter zake uit te voeren.
De Commissie onderkent dat de voorliggende regeling een algemeen belang van
vrouwen betreft. Verzoekster heeft zelf echter geen nadeel ondervonden
aangezien zij voor het verstrijken van de 52-weken termijn haar werk heeft
hervat. Er is derhalve geen onderscheid gemaakt ten nadele van verzoekster.
Haar verzoek is niet ontvankelijk. De Commissie komt derhalve niet toe aan
een inhoudelijke beoordeling van de zaak en aan de vraag in hoeverre de
wederpartij ten aanzien van de betreffende arbeidsvoorwaarde een eigen
verantwoordelijkheid draagt.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 13 mei 1997 verzocht mevrouw (….) te Bodegraven (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of door het College van Burgemeester en
Wethouders van de Gemeente Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in
de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoeksters zwangerschapsverlof wordt meegeteld als ziekteperiode voor
de 52-weken termijn die wordt gehanteerd als wachttijd voor een WAO-conforme
uitkering. Volgens verzoekster wordt hiermee onderscheid gemaakt naar
geslacht.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Vervolgens zijn partijen opgeroepen voor een zitting op 10 maart 1998.
Ter zitting is deze zaak gevoegd behandeld met de zaak tegen de
uitvoeringsinstelling voor de betreffende uitkering. In die zaak heeft de
Commissie een oordeel uitgesproken met oordeelnummer 98-64.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (….)
van de kant van de wederpartij
– mw. mr. (….) (juridisch medewerker afdeling PZ)
van de kant van de wederpartij in de gevoegde zaak
– dhr. mr. (….) (afdeling Bezwaar en Beroep USZO)
van de kant van de Commissie
– mw. Prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Op grond van artikel 32 Wet privatisering ABP (WPA) is een aantal
artikelen van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waaronder
artikel 18 en 19, van toepassing op overheidswerknemers. Het betreft de
zogenoemde WAO-conforme uitkering.
Artikel 19 lid 1 WAO bepaalt onder andere dat een verzekerde die
arbeidsongeschikt wordt, na 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt te zijn
geweest, recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering
krachtens de WAO. Op grond van het tweede lid van artikel 19 WAO worden voor
het bepalen van het tijdvak van 52 weken, periodes van arbeidsongeschiktheid
welke elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,
samengeteld.
Artikel 18 lid 1 WAO bepaalt dat zwangerschap en bevalling met ziekte gelijk
worden gesteld.
3.2. De Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn 1995 bepaalt
in artikel 7:1 lid 3 dat indien een ambtenaar, ter zake van de desbetreffende
verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, recht heeft op een
WAO-conforme uitkering ingevolge artikel 32 WPA, het bedrag van die uitkering
in mindering wordt gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar ingevolge
artikel 7:1 lid 1 van Arbeidsvoorwaardenregeling recht heeft. In artikel 7:1
lid 1 wordt onder andere bepaald dat een ambtenaar die wegens ziekte
verhinderd is zijn betrekking te vervullen, gedurende 18 maanden de volledige
bezoldiging en vervolgens 80% van de bezoldiging geniet.
3.3. Verzoekster is als beleidsmedewerker in dienst bij de wederpartij.
Verzoekster is van 26 augustus 1996 tot en met 15 december 1996 met
zwangerschaps- en bevallingsverlof geweest. Aansluitend heeft zij tot en met
6 januari 1997 vakantie opgenomen. Op 7 januari 1997 heeft zij zich
vervolgens ziek gemeld. Tijdens haar ziekteperiode heeft verzoekster een
aanvraagformulier voor een WAO-conforme uitkering ontvangen. Verzoekster
heeft haar werkzaamheden evenwel volledig hervat alvorens de WAO-conforme
uitkering op haar van toepassing werd.
De standpunten van partijen
3.4. Verzoekster stelt het volgende.
Het optellen van de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof,
waardoor zij reeds een ziekteperiode van 16 weken had opgebouwd ten tijde van
haar ziekmelding, veroorzaakt een ongelijke behandeling ten opzichte van
zieke mannelijke collega’s.
Het meetellen van de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof leidt
ertoe dat indien vrouwen zich ziek moeten melden op een tijdstip dat direct
aansluit aan of valt binnen vier weken na einde van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof, zij sneller dan mannen in een procedure voor een
WAO-conforme uitkering kunnen raken. Aangezien mannen niet zwanger kunnen
worden, ontstaat zo onderscheid op grond van geslacht.
3.5. De wederpartij stelt het volgende.
Zij heeft de regelgeving omtrent zwangerschap en ziekte correct toegepast.
Overheidswerkgevers zijn gehouden de wet op te volgen. Mocht de Commissie
concluderen dat hier sprake is van een onderscheid tussen mannen en vrouwen,
dan zal, alvorens de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling kan worden
aangepast, eerst de WAO gewijzigd dienen te worden.
4. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
maakt naar geslacht doordat voor de termijn na afloop waarvan het traject
voor de WAO-conforme uitkering wordt gestart, ook de periode van
zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt meegerekend.
4.2. In dat verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 1a lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
bepaalt dat het bevoegde gezag in de openbare dienst geen onderscheid mag
maken tussen mannen en vrouwen bij de arbeidsvoorwaarden. In artikel 1 WGB is
bepaald dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt verstaan direct
en indirect onderscheid. Onder direct onderscheid wordt mede verstaan
onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. De WGB maakt
het niet mogelijk rechtvaardigingsgronden aan te voeren voor direct
onderscheid anders dan de in de WGB opgenomen uitzonderingen.
4.3. Conform artikel 12 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) kan de
Commissie op schriftelijk verzoek een onderzoek instellen. Artikel 12 lid 2
onder a AWGB zegt dat een dergelijk verzoek onder meer kan worden ingediend
door degene die meent dat te zijnen nadele een onderscheid is of wordt
gemaakt als bedoeld in deze wet of (onder andere) de WGB.
4.4. Artikel 4c AWGB luidt: “Deze wet laat onverlet onderscheid dat gemaakt
wordt bij of krachtens enige andere wet, welke voorafgaand aan deze wet in
werking is getreden”.
4.5. Alvorens te onderzoeken of er in casu sprake is van een
arbeidsvoorwaarde zoals bedoeld in artikel 1 WGB, stelt de Commissie vast dat
uit het voorafgaande voortvloeit dat de Commissie verzoekster alleen in haar
verzoek kan ontvangen als zij door handelingen van de wederpartij enig nadeel
heeft ondervonden of dreigt te ondervinden.
4.6. Verzoekster voert aan dat de termijnregeling voor de WAO-conforme
uitkering indirect onderscheidend naar vrouwen werkt, omdat
zwangerschapsverlof en bevalling als ziekteperiode worden meegeteld. De
Commissie onderkent dat een regeling als de onderhavige een algemeen belang
van vrouwen betreft. Verzoekster heeft evenwel zelf geen nadeel ondervonden
van de uitvoeringshandelingen door de wederpartij. Zij is immers vanwege de
tijdige hervatting van haar werkzaamheden niet zelf onder de werking van het
desbetreffende onderdeel van de rechtspositionele regeling gevallen. Evenmin
heeft zij schade ondervonden door het feit dat zij haar werkzaamheden voor
het verstrijken van de termijn van een jaar heeft hervat.
Het voorafgaande heeft tot gevolg dat er ten nadele van verzoekster geen
onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in artikel 12 lid 2 onder a AWGB.
4.7. De Commissie is derhalve van oordeel dat verzoekster op grond van
artikel 12 lid 2 onder a AWGB niet ontvankelijk in haar verzoek is.
4.8. Wellicht ten overvloede wijst de Commissie er op dat bovenstaand oordeel
niet inhoudt dat zij de klacht van verzoekster mede op inhoudelijke gronden
afwijst. Door de niet-ontvankelijkheid komt zij evenwel aan een dergelijke
beoordeling niet toe. Evenmin komt de Commissie toe aan de vraag in hoeverre
de wederpartij bij het hanteren van arbeidsvoorwaarden als de onderhavige een
eigen verantwoordelijkheid draagt.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie is van oordeel dat mevrouw (….) te Bodegraven op grond van
artikel 12 lid 2 onder a AWGB in haar verzoek niet ontvankelijk is.
Rechters
Mw. Prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer)