Instantie: Rechtbank Amsterdam, 10 juni 1998

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


De vrouw wil het eenhoofdig gezag over de kinderen. De man wil gezamenlijk
gezag. De vader heeft ook zijn aandeel gehad in de zorg voor de kinderen.
Sinds de vrouw de woning heeft verlaten, is er geen contact meer geweest
tussen de man en de kinderen. Partijen hebben uitlopende opvattingen over de
opvoeding van de kinderen en kunnen hierover niet goed met elkaar praten. De
rechtbank is van oordeel dat er tussen partijen teveel tegenstrijdigheden
bestaan om het gezamenlijk gezag in stand te laten.
Voor een door de man gevraagd onderzoek door de raad voor de
kinderbescherming ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. De moeder wordt
belast met de uitoefening van het gezag.

Volledige tekst

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
– het op 18 december 1997 ter griffie van deze rechtbank ingediende
verzoekschrift;
– het tijdig daartegen ingediende verweerschrift, tevens verzoekschrift;
– de uitlating van de vrouw op het verweerschrift, tevens verzoekschrift van
de man.

De vrouw heeft onder andere verzocht dat, op grond van duurzame ontwrichting
van hun huwelijk, tussen partijen- Nederlanders- echtscheiding wordt
uitgesproken.
Tevens heeft zij verzocht haar te belasten met de uitoefening van het gezag
over het minderjarige kind van partijen. Tenslotte heeft de vrouw de
verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap te
bevelen.

De man heeft erkend althans niet betwist hetgeen is gesteld omtrent de
huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de geboorte van hun
minderjarige kind, de nationaliteit van partijen en de duurzame ontwrichting
van hun huwelijk en tegen het verzoek tot echtscheiding en de voorziening met
betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap geen verweer gevoerd.

Hij heeft voorts het verzoek met betrekking tot de voorgestelde
gezagsvoorziening bestreden en zijnerzijds verzocht te bepalen dat het
gezamenlijk gezag in stand zal blijven alsmede dat hij huurder van de
echtelijk woning zal zijn.

Hierop heeft een behandeling ter rechtszitting met gesloten deuren
plaatsgevonden, alwaar zijn verschenen: partijen met hun procureurs.

De rechtbank overweegt als volgt:

1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 29 maart 1994 te Amsterdam.

2. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk is ontwricht, zodat het
verzoek tot echtscheiding als niet bestreden toewijsbaar is.

3. Hetzelfde geldt voor het niet bestreden nevenverzoek de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap van partijen te bevelen en het nevenverzoek te
bepalen dat de man huurder van de echtelijke woning zal zijn.

4. Twistpunt tussen partijen vormt de uitoefening van het gezag over
.Onbetwist, dan wel onvoldoende bestreden, is komen vast te staan dat ten
tijde van de samenwoning van partijen ook de man zijn aandeel had in de
opvoeding en verzorging van het kind, en dat het kind ook erg aan hem gehecht
is.
Tussen partijen is er echter sinds de vrouw op 29 augustus 1997 de echtelijke
woning heeft verlaten niet of nauwelijks meer contact geweest, ook niet
telefonisch of schriftelijk. Partijen hebben er ter terechtzitting blijk van
gegeven over de opvoeding en verzorging van verschillende gedachten te hebben
en hierover niet goed met elkaar te kunnen praten.

5. De rechtbank is van oordeel dat er tussen partijen teveel
tegenstrijdigheden bestaan (die voorts ook niet naar verwachting op korte
termijn opgelost zullen worden) om het gezamenlijk gezag in stand te laten.
Voor een door de man gevraagd onderzoek door de Raad voor de
Kinderbescherming ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Gelet op het
vorenoverwogene acht de rechtbank het in het belang om de vrouw te belasten
met de uitoefening van het gezag.

6. Thans geldt er een bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde
omgangsregeling waarbij de man eenmaal per twee weken een weekeinde van
zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij zich heeft. Deze regeling
verloopt volgens partijen naar tevredenheid. De man heeft om uitbreiding van
de omgangsregeling verzocht. De vrouw heeft zich verzet tegen uitbreiding met
een doordeweekse dag. Zij voert aan dat dit afbreuk doet aan de rust en de
regelmaat voor het kind. Tegen de overige voorgestelde uitbreidingen heeft de
vrouw geen, dan wel onvoldoende verweer gevoerd. Ook heeft zij zich bereid
verklaard op termijn van enkele maanden haar medewerking te verlenen aan een
uitbreiding naar voren van de omgangsregeling naar de vrijdagmiddag toe
alsmede een week in de zomervakantie 1998. De rechtbank zal derhalve als na
te melden beslissen.

BESLISSING

De rechtbank:
– spreekt ECHTSCHEIDING uit tussen partijen, gehuwd op 29 maart 1994 te
Amsterdam;
– belast de vrouw met de uitoefening van het gezag over het minderjarig kind
van partijen;
– voorzover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechtelijke
beslissingen is uitgesloten;
– bepaalt in het kader van een omgangsregeling dat de man voornoemde
minderjarige tot 24 augustus 1998 (afloop zomervakantie) eenmaal per twee
weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede een (door partijen
in onderling overleg vast te stellen ) week in de zomervakantie 1998 bij zich
zal hebben en dat de man vanaf 24 augustus 1998 het kind eenmaal per twee
weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 17.00 uur alsmede de helft van de
schoolvakanties bij zich zal hebben;
– bepaalt voorts dat de man in de weekeinden dat het kind niet bij hem is,
telefonisch contact met haar mag hebben;
– bepaalt dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning te Amsterdam;
– verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
– beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van geschil
daaromtrent notaris mr W.A.J.M. de Neree te Amsterdam dan wel de ambtelijke
bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op een door hem te bepalen
plaats en tijd te bewerkstelligen en voor het geval van weigerachtigheid of
nalatigheid tot medewerking de advocaten mr.F.A.J. Bakker te Amsterdam en mr.
W. Brantjes te Amsterdam ter vertegenwoordiging van de man respectievelijk de
vrouw;
– wijst het meer of anders verzochte af.

Rechters

Mr Van Hees