Instantie: Rechtbank Haarlem, 1 september 1998

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


De vrouw verzoekt om het eenhoofdig gezag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat
er tussen partijen nog veel strijdpunten bestaan en dat er van een goede
verstandhouding geen sprake is. De omgangsregeling met de vader verloopt
goed.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende duidelijk
gemaakt dat het niet in het belang van de kinderen zou zijn dat er
gezamenlijk gezag van beide ouders is. De communicatie over de kinderen
behoeft de nodige verbetering maar dat betekent niet dat de kinderen beter af
zijn met het eenhoofdig gezag van de moeder.

Volledige tekst

VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende
stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:

– het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting d.d. 3 juni 1998;
– de tussenbeschikking van deze rechtbank d.d. 23 juni 1998, en de daarin
vermelde stukken;
– het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting d.d. 12 augustus
1998.

Nadere beoordeling
Blijkens voormelde tussenbeschikking staat thans nog ter behandeling het
gezag over na te noemen minderjarige kinderen, de definitieve omgangsregeling
tussen de minderjarigen en de niet-verzorgende ouder, een bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de verdeling van
de huwelijks goederengemeenschap .

De vrouw heeft verzocht om met uitsluiting van de man te worden belast met
het gezag over de minderjarigen. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat er
tussen partijen nog veel strijdpunten bestaan, en dat er van een goede
verstandhouding tussen partijen, die naar haar mening vereist is voor de
instandhouding van het gezamenlijk ouderlijk gezag, geen sprake is. De man
heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw, en aangevoerd dat hij
er veel belang aan hecht nauw betrokken te blijven bij de opvoeding van de
kinderen. Hij heeft onweersproken gesteld dat zijn relatie met de kinderen
goed is, en dat de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, die bij de
vrouw wonen, goed verloopt .

Uitgangspunt van de wet is dat beide ouders na echtscheiding gelijkelijk met
het ouderlijk gezag over kinderen bekleed blijven, tenzij dat in strijd met
het belang van de kinderen zou zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk
gemaakt dat het niet in het belang van de minderjarigen zou zijn dat partijen
het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Het moge zo zijn dat de
communicatie over de kinderen nog de nodige verbetering behoeft, maar de
situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet zo, dat het belang van de
kinderen vergt dat de vrouw alleen dient te worden belast met het ouderlijk
gezag. Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.

Op het verzoek van de man om het gezag over de minderjarige kinderen
gezamenlijk te blijven uitoefenen, behoeft niet afzonderlijk te worden
beslist, nu uit het bepaalde in art. 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
reeds voortvloeit dat partijen bedoeld gezag gezamenlijk blijven uitoefenen.

Ten aanzien van de omgangsregeling zijn partijen het eens dat de voorlopige
omgangsregeling van een keer per veertien dagen van zaterdagmorgen tot
zondagavond 19. 00 uur naar wens verloopt, en derhalve definitief kan worden
vastgelegd. De zal dienovereenkomstig beslissen.

Met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
de minderjarige kinderen van partijen heeft de man onder meer aangevoerd dat
hij een tweede hypotheek zal dienen te vestigen teneinde aan de vrouw een
bedrag terzake van de overbedeling te kunnen uitkeren. Nu de man nog niet
over een recente offerte terzake van de tweede hypotheek beschikt, en
bovendien nog geen recente salarisspecificatie van zijn huidige werkgever
heeft, kan de hoogte van zijn draagkracht nog niet worden vastgesteld. De
rechtbank de behandeling op dit punt aanhouden.

Het komt de rechtbank raadzaam voor verdelingskwestie eveneens pro forma aan
te houden tot na te melden datum, omdat dit punt verbonden is met de
vaststelling van de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding.

Beslissing

De rechtbank:

Stelt de volgende regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht:
de man en de minderjarigen
– P, geboren te Amstelveen op 3 september 1986 en
– D, geboren te Heemskerk op 21 september 1988 zijn gerechtigd een weekend
per veertien dagen van zaterdagochtend tijdens voetbal tot zondagavond 19.00
uur, alsmede -in onderling overleg vast te stellen- de helft van de
schoolvakanties en de feestdagen omgang met elkaar te hebben. Houdt de
behandeling van de zaak met betrekking tot de bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarigen, alsmede met betrekking tot de
verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan tot de terechtzitting van
23 september 1998 PRO FORMA , teneinde de man in de gelegenheid te
stellen aan de rechtbank een recente salarisspecificatie, alsmede informatie
met betrekking een door hem te vestigen tweede hypotheek te doen toekomen,
onder gelijktijdige toezending aan de procureur van de vrouw.

Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr C.G.Beyer-Lazonder