Instantie: President rechtbank Alkmaar, 24 december 1998

Instantie

President rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Twee vrouwen die zijn opgenomen in een psychiatrische inrichting zijn tijdens
hun verblijf daar seksueel geïntimideerd door een hulpverlener. De
hulpverlener heeft toegegeven dat er sprake is geweest van
grensoverschrijdend gedrag. De geestelijke schade bij de vrouwen is bijzonder
groot. De vrouwen vorderen ƒ 10 000 en krijgen ƒ 1.500 als voorschot op de
vergoeding van de door hen geleden en nog te lijden immateriële schade
vergoed.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Ter terechtzitting van 15 december 1998 hebben eiseressen gesteld en
gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden. Na verder debat hebben partijen de
stukken, waaronder van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis
gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

De behandeling van de zaak.

1. De uitgangspunten

Gedaagde heeft in 1996 gedurende een periode van ongeveer drie maanden als
invaller socio-therapeut gewerkt op de afdeling Paulus van de Stichting
Wiilibrord te Heiloo. Eiseressen waren in die periode aldaar beiden opgenomen
in verband met psychische problematiek. Gedaagde was aldus hun hulpverlener.
In dat kader heeft gedaagde eiseressen op zodanige intieme en sexueel getinte
wijze bejegend dat zijn handelen door de klachtencommissie van Willibrord als
in strijd met de professionele standaard van hulpverleners werd geacht, welk
oordeel door de Raad van Bestuur van de Geestelijke Gezondheidszorg
Noordholland blijkens haar brief van 8 december 1998 werd gevolgd. Kort
gezegd komt het erop neer dat gedaagdes handelingen niet als sexueel misbruik
kunnen worden aangemerkt, doch wel kunnen worden gerangschikt onder de noemer
grensoverschrijdend gedrag, ten aanzien waarvan gedaagde inmiddels heeft
verklaard onjuist en verwijtbaar te hebben gehandeld.

2. De vordering
Eiseressen vorderen ieder een voorschot op immateriële schade ten bedrage van
ƒ 10.000, vermeerderd met wettelijke rente. Zij hebben aan die vordering
onder meer en zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd. De
handelingen van gedaagde, namelijk het te lang de hand vasthouden, arm om
eiseressen heen slaan, het maken van opmerkingen in de zin van ‘ik neem je
mee naar huis en dan leg ik je in mijn tweepersoonsbed’ en het op de mond
zoenen van eiseressen bij afscheid van Willibrord, zijn als
grensoverschrijdend sexueel gedrag van een hulpverlener als gedaagde aan te
merken. Eiseressen hebben, zoals achteraf bleek, psychisch leed en
geestelijke schade opgelopen door het handelen van gedaagde. Er is volgens
eiseressen causaal verband tussen die gedragingen en de bij hen ontstane
schade zoals terugval in de behandeling, het in verwarring raken,
respectievelijk het, ook fysiek beschadigen van zichzelf.

3. Het verweer

Gedaagde heeft de vordering bestreden en daartoe onder meer – zakelijk
weergegeven – het volgende betoogd. Gedaagd erkent dat hij
‘grensoverschrijdend’ heeft gehandeld ten opzichte van beide eiseressen. Hij
stelt echter vraagtekens bij het causale verband tussen zijn handelen en de
psychische schade die bij eiseressen is ontstaan. Volgens gedaagde is ten
aanzien van eiseres K. de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Klaver niet
bevoegd om een dergelijke vergaande conclusie te trekken. Gedaagde is bereid
een bedrag aan schadevergoeding te betalen, welk bedrag dient te zijn
gerelateerd aan de schade ten opzichte waarvan die causaliteit is komen vast
te staan.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Tussen partijen staat vast dat gedaagde zich jegens beide eiseressen
heeft schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, in die zin dat hij,
toen eiseressen in de desbetreffende behandelkliniek ter verpleging en
begeleiding waren opgenomen, als behandelaar, ontoelaatbaar te achten sexueel
getinte bejegening van de beide vrouwen niet uit de weg is gegaan, hetgeen
hij wel had behoren te doen.

4.2. Dat handelen van gedaagde dient, zoals mede is komen vast te staan,
tevens als maatschappelijk onbetamelijk en aldus als onrechtmatig jegens
eiseressen te worden gekwalificeerd.

4.3 Het voorgaande brengt mee dat gedaagde schadeplichtig is geworden en dat
hij tot vergoeding van door eiseressen geleden immateriële schade is
gehouden.

4.4 Kernpunt van het geschil is dan ook in feite niet de vraag of gedaagde
een bedrag aan schadevergoeding dient te voldoen, doch wel de kwestie van de
hoogte van die, immateriële, schadevergoeding.

4.5 In de rechtspraak van de afgelopen jaren is omtrent het vraagstuk van het
vaststellen van schade als gevolg van sexuele delicten een aantal criteria
ontwikkeld, kort gezegd de (vergaande) aard van het optreden, de duur ervan,
de eventuele gezagsverhouding tussen dader en slachtoffer en de vastgestelde
of aan te nemen gevolgen voortkomende uit die handelingen.

4.6 Naar het oordeel van de president kunnen laatstgenoemde richtsnoeren op
de onderhavige zaak echter niet toepasselijk worden verklaard. Immers,
weliswaar staat vast dat er overschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, aan
de andere kant kan het optreden van gedaagde niet op één lijn gesteld worden
met gedragingen die aan de totstandkoming van de schadebegroting met behulp
van vorenbedoelde criteria ten grondslag hebben gelegen.

4.7 Materieel gezien gaat het thans dan ook niet uitsluitend om de objectieve
handeling als zodanig, danwel om het subjectieve gevolg, kortom op het
causale verband tussen het optreden van gedaagde en de bij eiseressen
geconstateerde, in hoofdzaak psychische, problemen en klachten.

4.8 Daarbij dient voorop te staan dat op zichzelf genomen het bestaan van die
klachten buiten kijf staat. Doch, aan de andere kant, kan in dat verband het
betoog namens gedaagde inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de vergaande
conclusies, mede ten aanzien van eiseres K. door een onbevoegd te achten
sociaal psychiatrisch verpleegkundige, namelijk de stelling dat de bij beide
eiseressen ontstane schade uitsluitend door het handelen van gedaagde is
ontstaan niet onomstotelijk vastgesteld is, niet bij voorbaat als niet
terzake of onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.

4.9 Vorenstaande zou meebrengen dat bewijs voor de wederzijdse stellingen zou
moeten worden verlangd, voor welk doel de kort gedingprocedure zich niet
leent.

4.10 Tijdens de zitting is echter voldoende duidlijk geworden dat het in het
belang van alle partijen te achten is thans tot een definitief aan te nemen
afronding van de zaak te komen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat, in het
bijzonder eiseressen, niet zitten te wachten op vervolgprocedures waarbij het
gebeurde andermaal wordt opgerakeld.

4.11 De president is dan ook van oordeel dat de door gedaagde aan eiseressen
te vergoeden bedragen, op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens en
mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het
causaliteitsvraagstuk, in alle redelijkheid kunnen worden begroot als na te
melden.

4.12 Bij de bepaling daarvan is tevens rekening gehouden met de hoogte van
het inkomen van gedaagde als ook van de omstandigheid dat gedaagde, zoals ter
zitting andermaal gebleken, zonder meer toegeeft dat hij zich in de
bejegening tot eiseressen verwijtbaar onjuist heeft opgesteld.

4.13 Vorenstaande breng mee dat, hoewel op zichzelf het gevorderde bedrag
wordt gematigd, gedaagde als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij
in de kosten van de onderhavige procedure wordt veroordeeld.

De beslissing
De president:
– veroordeelt gedaagde aan ieder der eiseressen te betalen een bedrag van ƒ
1.500 (eenduizend en vijfhonderd gulden) als voorschot op de vergoeding van
de door hen geleden en nog te lijden immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele
voldoening;
– veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde
van eiseressen begroot op ƒ 582,96 aan verschotten en op ƒ 1.550 aan salaris
van de procureur;
– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
– weigert het meer of anders gevorderde

Rechters

Mr. van Dijk