Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Samenvatting
Eiseres vordert ƒ 839.860 schadevergoeding van gedaagde omdat deze haar
echtgenoot en vader van haar kinderen heeft vermoord. Gedaagde beroep zich op
matiging omdat hij verminderd toerekeningsvatbaar was en omdat hij een
minimuminkomen heeft. Deze verweren worden verworpen. Gedaagde dient het
gevorderde te betalen.
Volledige tekst
De rechtbank neemt hier over, hetgeen bij tussenvonnis van 25 juni 1997 is
overwogen.
Procesgang
Op 25 juni 1997 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Vervolgens heeft
eiseres een conclusie na interlocutoir vonnis, tevens akte tot overlegging
van producties genomen. Eiseres heeft haar vordering bij akte verminderd.
Vervolgens hebben de procureurs de stukken wederom overgelegd voor
vonniswijziging.
Rechtsoverwegingen
De vordering van eiseres
Na vermindering van eis luidt de vordering van eiseres, dat de rechtbank bij
vonnis – uitvoerbaar bij voorraad te verklaren- gedaagde zal veroordelen om
aan eiseres te betalen de som van ƒ 839.860, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 4 juli 1992 tot aan de dag der algehele voldoening en met
veroordeling van de gedaagde in de kosten van het geding.
Gedaagde heeft zich niet nader uitgelaten over deze aldus verminderde
vordering.
Beoordeling van het geschil
Vaststelling van het schadebedrag
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres bij haar conclusie na
interlocutoir vonnis en op grond van de daarbij overgelegde producties,
voldoende aangetoond, dat een bedrag van
ƒ 3.511 als uitgangspunt mag worden genomen voor het netto maandinkomen, dat
haar overleden echtgenoot X gemiddeld verdiende. Uit de brief van de
werkgever d.d. 22 september 1997 blijkt dat X als stukloonmedewerker in
dienst was en dat zijn loon variabel was, gebaseerd op de aantallen
gefileerde kilo’s vis. Van incidentele vergoedingen (zoals bijvoorbeeld
terzake van overwerk) was in de afrekeningen derhalve geen sprake. De
schommelingen in het inkomen waren geheel afhankelijk van de verwerkte
hoeveelheden. Aldus zijn de vragen van de rechtbank bij tussenvonnis
voldoende beantwoord en mag worden aangenomen, dat X in staat was om
tenminste een nettoloon van ƒ 3.511 per maand te verdienen, inclusief
vakantietoeslag.
Op grond van het oordeel van de rechtbank, dat de schadeberekening slechts de
periode tot de pensioengerechtigde leeftijd van X zou moeten beslaan (en niet
de pensioengerechtigde leeftijd van Y) heeft eiseres een nieuwe actuariële
berekening overgelegd van het Raadgevend Actuarieel Bureau De Voogd Van der
Heide & Partners d.d. 8 september 1997, welke schadeberekening neerkomt op
een netto inkomensschade voor eiseres per 1 juli 1992 groot ƒ 461.923, welk
bedrag – naar het oordeel van de actuaris – dient te worden verhoogd van
netto naar bruto, zodat de totale inkomensschade van eiseres per 1 juli 1992
ƒ 839.860 bedraagt.
Eiseres heeft onbetwist gesteld, dat zij zelf weinig opleiding heeft genoten,
de Nederlandse taal niet machtig is en bovendien voor haar kinderen dient te
zorgen, zodat zij geen werk kan krijgen. Blijkens het actuarieel advies van
15 november 1994 (overgelegd bij conclusie van eis) bedroeg voor het
overlijden van X het netto maandinkomen van eiseres ƒ 750. Thans heeft
eiseres blijkbaar geen werk en verwacht zij ook geen werk meer te kunnen
vinden. De rechtbank acht het aannemelijk dat de vrouw nu en in de toekomst
niet in staat zal zijn een hoger netto maand inkomen dan ƒ 750 te kunnen
verdienen. Bij de vaststelling van de schadeloosstelling kan derhalve geen
rekening worden gehouden met een eigen verdiencapaciteit van de vrouw
zodanig, dat deze een verminderende factor zou kunnen betekenen terzake van
door haar geleden inkomensschade.
Uit de door eiseres na tussenvonnis verstrekte gegevens blijkt voorts, dat
geen van de kinderen voor hun 18e jaar zelf door arbeid in eigen
levensonderhoud voorzien of kunnen voorzien. Zij zijn allen studerende, c.q.
schoolgaand. Het is in de huidige maatschappij normaal, dat kinderen
tenminste tot hun 18e jaar een dagvullende opleiding volgen, terwijl zij
veelal na hun 18e geen deel meer van het gezin uitmaken en derhalve ook niet
in de gezinskosten bijdragen. Bij de berekening van de schadeloosstelling kan
derhalve geen rekening worden gehouden met bijdragen van kinderen in hun
levensonderhoud c.q. in de gezinskosten.
Gezien de bovenstaande overwegingen zijn de uitgangspunten van het actuarieel
rapport van 8 september 1997 juist en dient de inkomensschade van eiseres te
worden vastgesteld op het berekende bedrag van ƒ 839.860.
Matiging van het schadebedrag?
Gedaagde heeft zich beroepen op de wettelijke mogelijkheid van matiging van
zijn verplichting tot schadevergoeding (art. 6:109 BW).
Daarbij heeft gedaagde zich – aldus begrijpt de rechtbank de stellingen van
gedaagde – allereerst beroepen op de omstandigheid dat de strafrechter
gedaagde terzake van het door hem gepleegd strafbaar feit verminderd
toerekeningsvatbaar heeft verklaard. Daarnaast heeft gedaagde zich beroepen
op de omstandigheid, dat hij slechts een minimuminkomen geniet.
Wat betreft het eerste argument, oordeelt de rechtbank dat een verminderde
toerekeningsvatbaarheid (waarvan de aard en omvang uit de processtukken niet
blijkt) niet van invloed kan zijn op de civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Ook al is gedaagde strafrechtelijk verminderd toerekeningsvatbaar geoordeeld,
dit ontslaat hem niet uit zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Ook het beroep op zijn minimuminkomen kan gedaagde naar het oordeel van de
rechtbank niet baten. De rechtbank grondt dit oordeel op de volgende
overweging:
In deze zaak is door de strafrechter vastgesteld, dat gedaagde de man van
eiseres en de vader van haar kinderen heeft vermoord. Hier is dus sprake van
de meest ernstige vorm van onrechtmatige daad, die men in het recht kent. In
het geval van de meest ernstige vorm van onrechtmatige daad, die men in het
recht kent. In het geval van zodanig buitengewoon ernstige onrechtmatigheid
kan er naar het oordeel van de rechtbank geen plaats zijn voor matiging van
de civielrechtelijke aansprakelijkheid terzake van de schade brengende
gevolgen voor de nabestaanden, die voor hun levensonderhoud van de overledene
afhankelijk waren.
Slotsom
De rechtbank acht de door eiseres ingestelde vordering groot ƒ 839.860
derhalve voor toewijzing vatbaar.
Bij tussenvonnis is reeds beslist dat gedaagde tevens dient te worden
geoordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 8.309,47 terzake van de
begrafeniskosten. Nu eiseres haar vordering echter bij akte heeft verminderd
tot een bedrag van ƒ 839.860, zal de rechtbank gedaagde niet tot een hoger
bedrag kunnen veroordelen dan hetgeen uiteindelijk is gevorderd.
Nu eiseres terzake van de schade van de kinderen geen zelfstandige
schade-elementen naar voren heeft gebracht, dient zij voor wat betreft haar
vordering, voor zover als vertegenwoordigster voor haar kinderen ingesteld,
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gedaagde dient als in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in
de kosten van deze procedure.
Beslissing
De rechtbank:
met betrekking tot de vordering van eiseres pro se:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen wettig bewijs van kwijting te
betalen het bedrag van ƒ 839.860 (achthonderd negenendertig duizend en
achthonderdzestig gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dit
bedrag vanaf 25 augustus 1995 (zijnde de dag der dagvaarding) tot aan de dag
der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, aan de zijde van
eiseres gevallen, tot heden begroot op ƒ ……..;
wijst af hetgeen meer of anders door eiseres voor zichzelve is gevorderd;
ten aanzien van de vordering van eiseres q.q.:
verklaart eiseres q.q. niet-ontvankelijk in haar vordering, voor zover
ingesteld namens haar minderjarige kinderen.
Rechters
Mr Vos