Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 4 maart 1999

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Seksueel misbruik van een minderjarige jongen van 15 jaar. Hij heeft een krantenwijk en komt daardoor in contact met de dader, die in de periode mei-augustus 1997 ontuchtige handelingen met hem pleegt. De jongen is een ADHD-kind en hyperactief, waarvoor hij onder behandeling is bij het RIAGG. Hij kan moeilijk grenzen stellen en is een ‘gewillig slachtoffer’. De dader is door de rechtbank Alkmaar veroordeeld wegens het plegen van ontuchtige handelingen en er is ƒ 3500 toegewezen als vordering beledigde partij. Zowel het Schadefonds als het Hof wijzen verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake zou zijn van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De jongen is immers ‘vrijwillig’ naar de man toegegaan en er is geen dwang of geweld gebruikt.

Volledige tekst

Hof ‘s-Gravenhage

A. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 18 februari 1998 is de Commissie verzocht om toekenning van een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven ter zake van letselschade veroorzaakt door in de periode mei t/m augustus 1997 jegens verzoeker opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven.

De Commissie heeft in haar bestreden beslissing het verzoek afgewezen op grond van haar oordeel dat niet is komen vast te staan, noch aannemelijk is geworden dat jegens verzoeker in voormelde periode opzettelijk een geweldsmisdrijf is gepleegd.

Een afschrift van deze beslissing is bij brief van 23 november 1998 toegezonden aan de moeder van verzoeker. Deze heeft namens verzoeker bezwaar gemaakt tegen die beslissing in een verzoekschrift dat op 30 december 1998 ter griffie van dit hof is binnengekomen.

B. HET BEZWAAR VAN VERZOEKER

Het bezwaar dat namens verzoeker is aangevoerd komt – kort gezegd – hierop neer dat het verzoek ten onrechte om voormelde reden is afgewezen. Aangevoerd wordt onder meer dat de feiten die in voormelde periode hebben plaatsgevonden
wel degelijk zeer ernstige gevolgen voor verzoeker hebben gehad. Bij het verzoekschrift is een verklaring gevoegd van E, psychotherapeut in opleiding.

C. BEOORDELING VAN HET VERZOEKSCHRIFT

Uit het terzake opgemaakte proces-verbaal, met name de door verzoeker tegenover de politie afgelegde verklaring blijkt dat de verzoeker en een man uit de buurt (dader), elkaar driemaal hebben afgetrokken. Tweemaal gebeurde dat bij verzoeker thuis en eenmaal in een boot. De dader zou verzoeker tweemaal na afloop een geldbedrag hebben gegeven.

Uit deze verklaring blijkt niet dat de dader op enigerlei wijze geweld heeft gebruikt of daarmee zou hebben gedreigd om verzoeker tot het dulden en plegen van seksuele handelingen te dwingen. In tegendeel verzoeker heeft verklaard dat hij de seksuele handelingen bij de dader verrichtte omdat hij het prettig vond dat de dader dat ook bij hem deed. Het feit dat verzoeker, zoals door de psychotherapeute is verklaard, een aandachtstekortstoornis heeft die onder meer wordt gekenmerkt door impulsief handelen, doet daaraan niet af.

Het hof is dan ook met de Commissie van oordeel dat, hoewel het gedrag van de dader zeker als verwerpelijk moet worden beschouwd en het mogelijk is dat verzoeker als gevolg daarvan psychische schade heeft opgelopen, niet aannemelijk is geworden dat jegens verzoeker een opzettelijk geweldsmisdrijf is gepleegd op grond waarvan hem een uitkering uit het schade- fonds zou kunnen worden toegekend.

Het voorgaande brengt mee dat het verzoekschrift ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

Het hof verklaart het verzoekschrift ongegrond.

Schadefonds Geweldsmisdrijven, 26 oktober 1998

Geachte A,

1. Aan de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven is op 18-02-1998 verzocht een uitkering uit het fonds aan u en uw minderjarige zoon, geboren op …. 1981 te Y toe te kennen.
Naar aanleiding van de door of namens u verstrekte inlichtingen is namens de Commissie een onderzoek ingesteld.

2. Ingevolge artikel 3 van de Wet geweldsmisdrijven kan een uitkering worden gedaan aan degene aan wie door een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig letsel is toegebracht.

3. Uw verzoek om een uitkering is gegrond op feiten, die volgens uw opgave hebben plaatsgevonden in de periode mei tot en met augustus 1997 te N. Uit het onderzoek, met name uit het proces-verbaal, ter zake opgemaakt door de politie te D, is het navolgende gebleken. In genoemde periode heeft een man met uw zoon ontuchtige handelingen gepleegd. U hebt hiervan aangifte gedaan.
Uw zoon heeft verklaard dat hij steeds vrijwillig naar de man is toegegaan.
Uit het onderzoek is niet gebleken dat de man uw zoon tot de handelingen heeft gedwongen of jegens hem geweld heeft gebruikt.

4. Voor de Commissie is aldus niet komen vast te staan, noch is aannemelijk geworden, dat jegens uw zoon in bovengenoemde periode en plaats opzettelijk een geweldsmisdrijf is gepleegd, op grond waarvan aan u en uw zoon een
uitkering uit het Schadefonds zou kunnen worden toegekend.

5. De Commissie wijst op deze grond uw verzoek om toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven af.

Rechters

Mrs. de Vries, Wurzer en Stoker-Klein