Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 19 maart 1999

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Eiseres, een Congolese vrouw, vraagt asiel aan danwel een verblijfsvergunning
op humanitaire gronden. De rechtbank oordeelt dat de vrouw als vluchteling
dient te worden aangemerkt. Met voldoende zekerheid kan worden geconcludeerd
dat het lidmaatschap en de verdwijning van de echtgenoot van eiseres ertoe
heeft geleid dat eiseres tevens als politiek tegenstander werd beschouwd, ook
al was zij zelf niet politiek actief.

Volledige tekst

1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1. Eiseres geboren op 2 oktober 1948, bezit de Congolese nationaliteit Zij
verblijft sedert 4 augustus 1994 als vreemdeling in de zin van de
Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Laatstelijk op 19 december 1995 heeft zij
een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een
vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop
is door verweerder op 27 september 1996 afwijzend beslist. De aanvraag om
toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid
ervan. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Nadat
eiseres op 17 april 1997 door een ambtelijke commissie is gehoord, heeft
verweerder bij besluit van 6 juni 1997 het bezwaar gegrond verklaard,.
voorzover dit was gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de
asielaanvraag en ongegrond verklaarde voorzover het betrof de weigering
eiseres toe te laten als vluchteling. Bij ditzelfde besluit is eiseres in het
bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.

2. Op 1 juli 1997 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de
rechtbank Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken
ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring
van het beroep.

3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 februari
1999. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar
gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer A.O. Muambi tolk

II OVERWEGINGEN

1. Allereerst wordt overwogen dat eiseres eerder, te weten op 10 augustus
1994 heeft verzocht om toelating als vluchteling, danwel wegens klemmende
reden van humanitaire aard. Bij beschikking van 5 oktober 1994 zijn deze
aanvragen afgewezen. Eiseres heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend,
alsmede aan de president van de rechtbank verzocht om een voorlopige
voorziening, ertoe strekkend dat verweerder zou worden verboden haar te doen
verwijderen alvorens op haar bezwaar zou zijn beslist. De president heeft bij
uitspraak van 29 mei 1995 dit verzoek afgewezen en onder toepassing van
artikel 33b Vw tevens het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Op 30 juni
1995 met onbekende bestemming vertrokken. Op 19 december 1995 heeft eiseres
opnieuw aanvragen ingediend om toelating als vluchteling, danwel wegens
klemmende redenen van humanitaire aard.

De weigering eiseres toe te laten als vluchteling heeft verweerder
aanvankelijk gebaseerd op artikel 15b, eerste lid aanhef en onder b. Vw,
waarin is bepaald dat een aanvraag om toelating als vluchteling niet wordt
ingewillig wegens de niet-ontvankelijkheid ervan indien de vreemdeling reeds
eerder in Nederland op gelijke gronden om toelating heeft gevraagd, terwijl
daarop onherroepelijk tot niet-inwilliging is besloten.

Bij de thans bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaar van eiseres,
voorzover dit was gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond
verklaard, maar is tevens tot het oordeel gekomen dat het beroep op
vluchtelingschap ongegrond was. Hiertoe is hoofdzakelijk overwogen dat
eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij wordt beschouwd als belangrijk
politiek tegenstander en in de negatieve belangstelling staat van de
autoriteiten van haar land.

2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in
rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de
toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Nu
eiseres bij het bestreden besluit in het bezit is gesteld van een vergunning
tot verblijf zonder beperkingen is in het onderhavige beroep uitsluitend nog
aan de orde de handhaving van de weigering eiseres als vluchteling toe te
laten.

3. De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van
vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88). zoals gewijzigd bij Protocol van New
York van 1967 (Trb. 1967, 76) en artikel 15, eerste lid, Vw is van
vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land
waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn
godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn
nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een
bepaalde sociale groep.

4. Vooropgesteld moet worden dat de algemene situatie in de Democratische
Republiek Congo (het voormalige Zaïre) niet van dien aard is dat
vreemdelingen afkomstig uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen
worden aangemerkt. Eiseres zal derhalve aannemelijk moeten maken dat met
betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar
vrees in vluchtelingrechte zin rechtvaardigen.

5. Eiseres heeft aan haar aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag
gelegd dat haar echtgenoot militant lid was van de Parti Lumumbiste Unifié
(Palu) in het voormalige Zaïre. Eiseres was zelf niet politiek actief. Haar
problemen begonnen toen haar echtgenoot op 5 mei 1992 niet terugkeerde van
een conferentie. Eiseres is naar hem gaan zoeken en heeft op enig moment
tijdens die zoektocht bewakers van de ‘Conference Nationale Souveraine’
uitgescholden. Enige tijd later is eiseres door leden van de
veiligheidsdienst thuis gearresteerd en daarbij geslagen en bedreigd. Zij
werd. samen met haar enkele weken oude baby overgebracht naar de
Makala-gevangenis, waar zij in een cel is verkracht. Eiseres is vervolgens
gedurende twee jaar in deze gevangenis vastgehouden. Tijdens haar detentie is
zij niet verhoord. Eiseres heeft uiteindelijk met hulp van haar zwager de
gevangenis kunnen vertalen Zij had haar zwager toestemming gegeven om haar
vrachtwagen te verkopen teneinde met de opbrengst daarvan een aantal
vooraanstaande personen om te kopen. Eiseres heeft het voormalige Zaïre op 4
augustus 1994 verlaten.

6. De rechtbank is -anders dan verweerder- van oordeel dat wel aannemelijk is
geworden dat eiseres gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging in
vluchtelingrechtelijke zin. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste
plaats dat de verklaringen die eiseres heeft afgelegd consistent zijn en
geloofwaardig voorkomen, terwijl er bovendien geen aanleiding bestaat de
betrouwbaarheid ervan in twijfel te trekken.

In dit verband wordt mede overwogen dat uit de motivering van het bestreden
besluit niet valt af te leiden dat verweerder het relaas van eiseres niet
geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft de afwijzing in bezwaar doen
steunen op de overweging dat -naar zijn oordeel- niet aannemelijk is geworden
dat eiseres wordt beschouwd als een belangrijk politiek tegenstander en in de
negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan, waarmee
kennelijk bedoeld is om aan te geven dat het relaas van eiseres onvoldoende
zwaarwegend is bevonden voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap.

De rechtbank overweegt dat -temeer nu door de Palu het lidmaatschap en de
verdwijning van de echtgenoot van eiseres zijn bevestigd- uit de voorhanden
gegevens in het dossier met voldoende zekerheid kan worden geconcludeerd dat
de echtgenoot van eiseres een vooraanstaand lid van de Palu was en voor die
partij nauw was betrokken bij de C.N.S. Zijn verdwijning waarvoor het
toenmalige Zaïrese regime verantwoordelijk moet worden gehouden. moet worden
beschouwd als een daad van vervolging. Eiseres heeft -naar aanleiding van de
verdwijning van haar echtgenoot- zelf openlijk kritiek geleverd op het
optreden van de autoriteiten tegen haar echtgenoot en op de weigering haar
omtrent zijn lot opheldering te verschaffen. Tegen die achtergrond dienen de
arrestatie en detentie van eiseres naar het oordeel van de rechtbank te
worden beschouwd als vluchtelingrechtelijk relevant. In elk geval acht de
rechtbank het niet goed denkbaar dat eiseres uitsluitend vanwege haar
bejegening van enkele bewakers van de ‘Conférence Nationale Souveraine’ is
gearresteerd en gedurende twee jaren gevangen is gehouden, indien dit door de
autoriteiten als een commuun vergrijp zou zijn aangemerkt. Eiseres heeft
weliswaar verklaard dat zij zelf niet politiek actief was en niet op de
hoogte was van de aard van de activiteiten die haar echtgenoot voor de Palu
verrichtte, maar, zij heeft wel hardnekkige pogingen in het werk gesteld om
bij de autoriteiten en bij de Palu opheldering te verkrijgen omtrent de
verdwijning van haar echtgenoot. Daarbij heeft zij zoveel commotie teweeg
gebracht dat de toenmalige autoriteiten het kennelijk nodig hebben geoordeeld
haar als politiek tegenstander te detineren.

Verweerders conclusie, dat de omstandigheid dat eiseres door omkoping haar
vrijlating heeft weten te realiseren, er niet op wijst dat zij gegronde vrees
heeft voor vervolging, wordt door de rechtbank niet gedeeld. Het is de
rechtbank uit vele andere zaken van Congolese asielzoekers ambtshalve bekend
dat vrijlating door omkoping in het voormalige Zaïre regelmatig voorkwam.
Voor de stelling dat dit uitsluitend gevallen betrof waarin de betrokkene
niet als politiek opposant te boek stond, wat verweerders conclusie lijkt te
impliceren, acht de rechtbank geen grond aanwezig.

7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij
het bestreden besluit zijn weigering eiseres toe te laten als vluchteling
niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven.

8. Nu gedwongen verwijdering van eiseres naar de Democratische Republiek
Congo niet aan de orde is, wordt toetsing van het bestreden besluit terzake
van eventuele strijdigheid met het bepaalde in artikel 3 EVRM achterwege
gelaten.

9. Het beroep is -gelet op al het voorgaande- gegrond Het bestreden besluit
komt voor (gedeeltelijke) vernietiging in aanmerking.

10. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte
proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit
proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het
beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt ƒ
710 en wegingsfactor l). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is
verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient dit bedrag ingevolge
artikel 8:75, tweede lid Awb te worden betaald aan de griffier.

III BESLISSING

De Arrondissementsrechtbank ‘s-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit, voorzover daarbij is geweigerd om
eiseres toe te laten als vluchteling;

3. draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift, zulks met
inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420, onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze
kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;

5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres
betaalde griffierecht ad ƒ 55,.- vergoedt.

Rechters

Mr. Sentrop