Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 30 maart 1999

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Verdachte is door het hof te Den Haag veroordeeld tot tien maanden
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het meermalen plegen van ontuchtige
handelingen met een aan zijn zorg toevertrouwde negenjarige jongen. Verdachte
raakte als welpenleider van een scoutinggroep bevriend met de ouders van de
jongen. In verband met zijn problematische thuissituatie logeerde de jongen
geregeld bij verdachte thuis, die de jongen dan vervolgens seksueel
misbruikte. Het hof heeft naast de verklaringen van de verdachte en de moeder
van de minderjarige tevens de belastende verklaring van de minderjarige als
bewijsmiddel gebezigd. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek heeft de
rechter-commissaris een deskundige benoemd en deze verzocht de
betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de minderjarige, die met
behulp van een studioverhoor tot stand was gekomen, te beoordelen. De
verklaring werd als ‘betrouwbaar’ gekwalificeerd. De deskundige die door de
rechter-commissaris was aangesteld om zich uit te laten over deze conclusie
oordeelde echter dat de gehanteerde onderzoeksmethode niet wetenschappelijk
verantwoord was. Dit oordeel werd door een derde deskundige onderstreept.
Niettemin oordeelde het hof dat de noodzaak van nadere rapportage niet was
gebleken. Dit was volgens de verdediging, vooral in het licht van de
niet-onderzochte mogelijkheid van ‘pseudo-herinneringen’, onbegrijpelijk. Het
verweer dat het gehanteerde deskundigenonderzoek niet betrouwbaar was, werd
zonder motivering door het hof verworpen. Gelet op HR 28 februari 1989, NJ
1989, 748, had het hof volgens de verdediging echter een zodanige motivering
niet achterwege mogen laten. De Hoge Raad volgt deze redenering en vernietigt
het omstreden arrest.

Volledige tekst

1. De bestreden einduitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 13 februari 1997 – de verdachte
vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en 2
tenlastegelegde en hem voorts ter zake van ‘ontucht plegen met een aan zijn
zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot tien
maanden gevangenisstraf.

1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a,
tweede lid Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Het beroep., dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken, is
ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te
‘s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De
schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de
bestreden uitspraak, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof
teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te
doen.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek van de verdediging
om een deskundigenonderzoek te laten instellen naar de persoonlijkheid van de
in de tenlastelegging en bewezenverklaring bedoelde minderjarige, op
ontoereikende gronden heeft afgewezen.

3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft
de raadsvrouwe van de verdachte aldaar betoogd en verzocht, voorzover voor de
beoordeling van het middel van belang, hetgeen in de toelichting op het
middel is weergegeven.

3.3. Het Hof heeft in zijn arrest omtrent dit verzoek overwogen en beslist
zoals op blz. 2 van het verkorte arrest onder ‘verzoek om aanhouding’ is
weergegeven.

3.4. Het door de raadsvrouwe gedaan verzoek is een verzoek aan de rechter als
bedoeld in art. 328 in verbinding met 331 Sv om gebruik te maken van de in
art. 316 Sv omschreven bevoegdheid, waarop krachtens art. 330 Sv
uitdrukkelijk moet worden beslist. Ingevolge art. 415 Sv zijn deze bepalingen
van overeenkomstige toepassing op het geding in hoger beroep.

3.5. Het Hof heeft geoordeeld dat het verzoek diende te worden afgewezen
omdat ‘de noodzaak van het opmaken van nadere rapportage niet is gebleken’.
Aldus oordelend heeft het Hof de juiste maatstaf gehanteerd. In aanmerking
genomen dat het Hof reeds beschikte over verschillende onderzoeken met
betrekking tot de minderjarige, geeft het oordeel van het Hof geen blijk van
miskenning van die maatstaf en is het, ook zonder nadere motivering, niet
onbegrijpelijk.

3.6. Voorzover het middel zich richt tegen het tweede deel van de overweging
van het Hof, kan het niet tot cassatie leiden, reeds omdat het hier een
overweging ten overvloede betreft.

3.7. Uit het vorenstaande volgt dat het middel tevergeefs is voorgesteld.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het rapport van de psycholoog Dr.
R. Bullens van 20 juli 1995 niet zonder nadere motivering voor het bewijs had
mogen bezigen nu de verdediging heeft betoogd dat het onderzoek van Dr.
Bullens vaktechnisch en methodisch onjuist en onbetrouwbaar is.

4.2. Het Hof heeft als bewijsmiddel sub 1 gebruikt de verklaring van de
verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, als bewijsmiddel sub 2 de ten
overstaan van de politie afgelegde verklaring van de minderjarige en als
bewijsmiddelen 3 en 4 verklaringen van de moeder van de minderjarige. Voorts
heeft het Hof op blz. 3 van de aanvulling op het arrest onder het opschrift
‘Bewijsoverweging’, het volgende overwogen.
‘Het hof bezigt het bewijsmiddel sub 2 (studioverhoor) mede op grond van een
rapport van de psycholoog dr. R. Bullens d.d. 20 juli 1995, bevattende een
analyse van het, onder 2 genoemde studioverhoor, opgesteld aan de hand van de
audiovisuele registratie en uitgewerkte verslagen van dit verhoor, welk
rapport als eindconclusie onder meer inhoudt:
‘Vanuit bovenstaande met name het redelijk rijk gedetailleerde verhaal van
L., de consistentie in verbale en non-verbale boodschappen en het ontbreken
van een motief om een valse verklaring af te leggen, dient – tegen de
achterarond van een in redelijkheid gesproken technisch correct uitgevoerd
interview – de verklaring van L. als betrouwbaar gekwalificeerd te worden’.

4.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep
gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het verweer
gevoerd dat het door Dr. Bullens verrichte onderzoek, gelet op de gebruikte
methode, niet betrouwbaar moet worden geacht en dat de uitkomst van dit
onderzoek niet op de voet van art. 344, vierde lid, Sv voor het bewijs mag
worden gebruikt. De raadsvrouwe heeft in dat verband onder meer gewezen op de
commentaren die Prof. H. Merkelbach- die evenals Dr. Bullens door de
rechter-commissaris in deze zaak tot deskundige was benoemd – zowel
schriftelijk als mondeling ter terechtzitting van de Rechtbank heeft geleverd
op het rapport van Dr. Bullens, welke commentaren blijkens de pleitnota op
neerkomen dat de door Dr. Bullens gehanteerde methode niet betrouwbaar is.
Tevens heeft zij daarbij verwezen naar een brief van Prof. Wagenaar van 15
oktober 1997 waarin deze concludeert dat het antwoord op de vraag naar de
betrouwbaarheid van ’s verklaringen niet met een voldoende mate van
veiligheid op grond van onze wetenschap gegeven kan worden.

4.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het is
voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om, binnen de door de
wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs
te bezigen hetwelk hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig
voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen
waarde acht. Deze beslissing behoeft behoudens bijzondere gevallen, geen
motivering.
In deze zaak heeft het Hof eerdergenoemd rapport van Dr. Bullens niet als
bewijsmiddel gebruikt. Wel heeft het – zoals uit het hiervoor onder 4.2
overwogene volgt – zijn beslissing om de verklaring van de minderjarige tot
het bewijs te bezigen en dus zijn oordeel dat die verklaring geloofwaardig is
mede gebaseerd op de eindconclusie van dat rapport. Gelet daarop en op de
inhoud van het onder 4.3 bedoelde – met een beroep op het oordeel van andere
deskundigen gestaafde – verweer had het Hof nader moeten motiveren waarom het
zich bij genoemde conclusie heeft gebaseerd op de eindconclusie van het
Rapport van Dr. Bullens en dat daaraan niet in de weg stond hetgeen aan het
verweer ten grondslag is gelegd. In het bestreden arrest ontbreekt een
zodanige motivering. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis
der wet met redenen is omkleed.

4.5. Het middel is dus terecht voorgesteld

5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest voorzover aan het
oordeel van de Hoge Raad onderworpen niet in stand kan blijven en verwijzing
moet volgen.

6. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest voorzover aan het oordeel van de
Hoge Raad onderworpen en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam
teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te
doen.

Rechters

Mrs. Davids, Schipper, Bleichrodt, Corstens, Van Buchem-Spapens