Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 27 april 1999

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Eiseres werkt sinds 3 april 1998 via een uitzendbureau bij gedaagde en zij
treedt per 1 mei 1998 in dienst voor de duur van zes maanden. Op 8 mei deelt
zij werkgever mee dat zij zwanger is en dat haar verlof in juli ingaat. Dit
is voor werkgever reden de arbeidsovereenkomst (buitengerechtelijk) te
vernietigen. Werkgever stelt dat in de sollicitatiegesprekken uitdrukkelijk
is besproken dat aanwezigheid van eiseres gedurende de zomermaanden (juni,
juli en augustus) vereist was, in verband met de bezetting op het
secretariaat. Aangezien eiseres ontkent dat werkgever dit kenbaar heeft
gemaakt, dient werkgever bewijs te leveren, waarin werkgever slaagt door
middel van twee getuigenverklaringen. De kantonrechter oordeelt dat
zwangerschap in beginsel geen reden kan zijn om het dienstverband te
beëindigen. Echter, nu vast staat dat eiseres werkgever heeft misleid door te
verzwijgen dat zij niet beschikbaar zou zijn in juli en augustus, heeft
werkgever gedwaald bij het totstandkomen van de overeenkomst. Gedaagde had
derhalve goede grond de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling.

Volledige tekst

TUSSENVONNIS:

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

(…)

GRONDEN VAN DE BESLISSING.

1. E. is sinds 3 april 1998 bij de Riagg werkzaam als secretaresse op basis
van 23,4 uur per week tegen een salaris van ƒ 2.540,94 per maand bruto,
exclusief emolumenten (peildatum 1 juli1998). De werkzaamheden werden
verricht op de vestiging (…). Aanvankelijk was E. werkzaam via een
uitzendbureau. Op 1 mei 1998 trad zij in dienst voor de duur van zes maanden
met uitzicht op verlenging.

2. In verband met haar zwangerschap is E. niet toegelaten tot haar
werkzaamheden en vanaf mei 1998 heeft zij geen betaling meer ontvangen.

3. Op 8 mei 1998 heeft E. aan de Riagg laten weten dat zij zwanger was. Haar
teamleidster zou aanvankelijk positief gereageerd hebben op die mededeling.
Op 13 mei 1998 heeft de Riagg evenwel middels een buitengerechtelijke
verklaring laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst wenste te vernietigen,
omdat zij geen arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan, als zij geweten zou
hebben dat E. zwanger was. E. betwist dat zij hiervan op de hoogte was. Zij
erkent dat zij niet heeft gemeld dat zij zwanger was, maar een vraag
daaromtrent zou haar ook niet zijn gesteld. Zij meent daarom dat sprake is
van een nietig ontslag en dat de Riagg jegens haar toerekenbaar tekort
schiet. Op die gronden maakt zij aanspraak op betaling van loon en
emolumenten van 1 mei 1998 tot 1 november 1998.

4. De Riagg stelt dat zij met E. besprekingen heeft gevoerd waarbij uitvoerig
gesproken zou zijn over aanwezigheid, omdat een continue bezetting van het
secretariaat tijdens de zomermaanden noodzakelijk werd geacht. Tijdens de
sollicitatiebespreking is over de perioden van verlof gesproken en daarbij
zou E. hebben aangegeven dat zij in mei met vakantie zou gaan, waarop haar
zou zijn gezegd dat dat goed uitkwam. omdat zij dan de maanden juni, juli en
augustus aanwezig zou zijn. In dat licht zou de onderhavige overeenkomst voor
zes maanden zijn gesloten. Tengevolge van haar zwangerschap zou E. nu in juli
1998 verlof opnemen, wat niet strookte met de beoogde bezetting.

5. In beginsel kan de zwangerschap van een werkneemster, en dus van E., geen
reden zijn het dienstverband te eindigen. De wet kent enige bepalingen waarin
een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens zwangerschap van
een werkneemster is vastgelegd dan wel waarin een beding terzake met
nietigheid wordt gestraft. Dit dient in het achterhoofd te worden gehouden
bij de beoordeling van het onderhavige probleem.

6. Echter, indien juist zou zijn wat de Riagg stelt: dat zij, vóór het
aangaan van de arbeidsovereenkomst met E., aan haar op niet mis te verstane
wijze heeft medegedeeld dat zij gedurende de zomermaanden beschikbaar diende
te zijn en dat op de positieve mededeling daarop van de kant van E. de
overeenkomst is gesloten, heeft E., wetende dat zij zwanger was, de Riagg
misleid door dat te verzwijgen zodat zij dus juist niet beschikbaar zou zijn
in die periode vanwege te verwachten zwangerschaps- en bevallingsverlof. De
kaarten liggen dan anders. De Riagg heeft dan gedwaald bij het tot stand
komen van de overeenkomst welke dwaling in dat geval recht geeft op
vernietiging van die overeenkomst.

7. Nu E. evenwel gemotiveerd bestrijdt dat het is gegaan zoals de Riagg
stelt, zal de Riagg haar stellingen dienen waar te maken. Er zal daarom een
bewijsopdracht aan haar worden verstrekt.

8. Deze zaak zal worden verwezen naar de rol van 25 mei 1999 teneinde de
Riagg in de gelegenheid te stellen zich uit te laten of zij het opgedragen
bewijs wil leveren en zo ja, met hoeveel getuigen, waarna een datum en
tijdstip voor een getuigenverhoor kan worden bepaald. Het verdient
aanbeveling, met het oog op de komende vakantieperiode, dat verhinderdata van
partijen en getuigen worden opgegeven.

BESLISSING

1. Aan de Riagg wordt opgedragen te bewijzen dat zij aan E. kenbaar heeft
gemaakt dat zij de arbeidsovereenkomst slechts wilde aangaan met het oog op
haar beschikbaarheid gedurende de zomerperiode van 1998 en dat E. dat had
kunnen begrijpen, zodat zij had dienen te melden dat zij zwanger was en dus
niet volledig beschikbaar.

2. Deze zaak wordt verwezen naar de rol van 25 mei 1999 teneinde de Riagg in
de gelegenheid te stegen zich uit te laten als bedoeld onder rechtsoverweging
8.

3. Verdere beslissingen worden aangehouden.

TEKST EINDVONNIS:

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

(…)

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Aan de Riagg was opgedragen te bewijzen dat zij aan E. kenbaar heeft
gemaakt dat zij de arbeidsovereenkomst slechts wilde aangaan met het oog op
haar beschikbaarheid gedurende de zomerperiode van 1998 en dat E. dat had
kunnen begrijpen, zodat zij had dienen te melden dat zij zwanger was en dus
niet volledig beschikbaar.

2. De Riagg heeft twee getuigen naar voren gebracht onder wie Reijerse. Deze
heeft indertijd met E. het sollicitatiegesprek gevoerd en de verdere aanname
geregeld. Zij zegt dat zij zeker weet dat zij het met E. heeft gehad over
aanwezigheid in de zomer. Toen de vakantieplannen ter sprake kwamen heeft E.
geantwoord dat de vakantie in mei zou vallen. Reijerse heeft toen gezegd:
‘dat is mooi, want dan ben je er in juli en augustus’. Op de vraag van E. in
een later telefoongesprek over haar in dienst treden of het niet gek was dat
zij in mei met vakantie zou gaan, is nog eens gezegd: ‘nee, want je bent er
dan in juli en augustus’.

3. De getuige Notmeijer heeft E. ingewerkt. Daarbij is volgens haar duidelijk
over aanwezigheid in de zomer gesproken. Van belang is vooral haar mededeling
dat, toen E. haar had gemeld dat zij zwanger was, zij (Notmeijer) vroeg
waarom zij dat niet eerder had verteld, waarop E. geantwoord heeft dat zij
dat al bij twee eerdere sollicitaties had gemeld en dat zij toen niet was
aangenomen.

3. In contra-enquête is E. als partijgetuige gehoord. Zij erkent dat over
haar vakantieplannen van mei is gesproken en dat Reijerse daarop gereageerd
heeft met de mededeling: ‘dat is mooi want dan ga je niet in augustus of
september’. Volgens haar is verder over aanwezigheid in de zomer niet
gesproken. De rest van hetgeen E. heeft verklaard, is niet relevant voor de
vraag of zij wist of kon weten dat de Riagg haar juist in de zomermaanden
wilde hebben.

4. De getuigenverklaringen in samenhang bekijkend is voldoende naar voren
gekomen dat de aanwezigheid van E. in de zomermaanden van belang was en dat
zij met het oog daarop werd aangenomen. Weliswaar werd een constructie via
een uitzendbureau gekozen en werd eerst later een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd aangegaan, maar dat doet niet af aan de omstandigheid dat E.
kon weten dat het ging om haar aanwezigheid in de zomermaanden. Nog in het
telefoongesprek over het in dienst treden per 1 mei kwam aan de orde of het
niet gek was dat zij meteen al in mei met vakantie ging waarop geantwoord is
dat dat goed was omdat zij er dan in juli en augustus zou zijn. Het kan E.
niet zijn ontgaan dat die periode voor de Riagg belangrijk was. E. was toen
al zo lang zwanger dat zij wist dat zij in de zomermaanden vermoedelijk
met zwangerschaps- en bevallingsverlof zou zijn. Het had onder de gegeven
omstandigheden op haar weg gelegen de Riagg op de hoogte te stellen van haar
vermoedelijke afwezigheid in de zomermaanden. Zij heeft dat bewust niet
gedaan. Weliswaar om te vermijden dat zij niet zou worden aangenomen, zoals
kennelijk al eerder was gebeurd, maar nu de Riagg een bijzonder belang had te
weten dat zij op de aanwezigheid van E. moest kunnen rekenen en het niet
zomaar ging om een werkgever die huiverig tegenover zwangerschap van een
werkneemster staat, had E. moeten melden wat er aan de hand was. Partijen
hadden dan eerlijk tegenover elkaar gestaan.

5. Er was dus goede grond om de arbeidsovereenkomst met E.te vernietigen. De
vorderingen van E. dienen daarom te worden afgewezen, zij het dat het een
onredelijk gevolg van de vernietiging zou zijn als E. over de periode van 1
tot 8 mei geen salaris zou ontvangen. Volgens de Riagg is die periode via het
uitzendbureau betaald. Als dat zo is, is alles in orde. Mocht dat niet zo
zijn, dan dient de Riagg alsnog te bevorderen dat E. over de bedoelde periode
haar salaris ontvangt.

6. De slotconclusie is dus dat de vorderingen van E. worden afgewezen en dat
zij wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.

BESLISSING

1. De vorderingen van E.worden afgewezen.
2. E. wordt veroordeeld inde kosten van deze procedure
(…)

Rechters

Mr. Groenendaal