Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een homoseksuele onderwijzer is onterecht door een Christelijke school
afgewezen. Een school mag een sollicitant niet om het enkele feit dat hij als
homoseksueel ongehuwd met zijn partner samenwoont, weigeren. Een weigering op
deze grond is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling. Dit oordeelt
de Commissie na een verzoek van een schoolbestuur dat wilde weten of haar
handelwijze in strijd was met de wet.
Volledige tekst
4.8. Uit de hierboven aangehaalde wetsgeschiedenis, blijkt dat de Commissie
een feitelijke beoordeling dient te geven ten aanzien van de vraag of door
verzoekers in strijd met het verbod op onderscheid op grond van het enkele
feit van homoseksuele gerichtheid hebben gehandeld. Daarbij kan de Commissie
niet anders dan tot haar uitgangspunt nemen dan dat het als homoseksueel
samenwonen met iemand van hetzelfde geslacht onder ‘het enkele feit van
homoseksuele gerichtheid’ moet worden begrepen. Uit de hiervoor aangehaalde
passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt immers dat dit
uitgangspunt, ondanks alle debatten die daaraan tijdens de loop van de
behandeling van de AWGB zijn gewijd, niet is verlaten. Gedragingen die
voortvloeien uit het -behoudens bijkomende omstandigheden- uiting geven aan
een homoseksuele gerichtheid in een relatie met een persoon van gelijk
geslacht, zijn derhalve door middel van het enkele feit beschermd en mogen
geen grond voor onderscheid vormen. In het kader van de AWGB is derhalve het
in twijfel trekken van de geloofwaardigheid van de betreffende leerkracht
louter vanwege het enkele feit van zijn homoseksuele gerichtheid of vanwege
het feit van het samenwonen met iemand van hetzelfde geslacht, niet
toelaatbaar.
Het ligt in het kader van de interpretatie van de wetgeving derhalve niet
voor de hand om ervan uit te gaan dat voor bepaalde functies iedere
homoseksuele, al dan niet samenwonende leerkracht op voorhand kan worden
uitgesloten. Wel moet van te voren duidelijk zijn aan welke eisen
leerkrachten die solliciteren op een vacature moeten voldoen. Deze eisen
kunnen samenhangen met de wijze waarop de leerkracht zijn persoonlijk leven
vormgeeft, maar kunnen niet zover strekken dat op voorhand onder alle
omstandigheden het als homoseksueel samenwonen als grond voor afwijzing mag
fungeren.
Het wettelijk verbod op onderscheid op grond van ‘het enkele feit’ geldt voor
alle instellingen voor bijzonder onderwijs, dus ook voor die
onderwijsinstellingen waarbij uit de grondslag een afwijzing van homoseksuele
gerichtheid of van homoseksueel samenwonen voortvloeit. De AWGB bevat immers
geen nadere uitzondering ten aanzien van deze onderwijsinstellingen.
Hetzelfde geldt voor de functies waarbij – zoals in het onderhavige geval –
sprake is van de overdracht van normen en waarden in samenhang met de
grondslag. Ook ten aanzien van die functies is het verbod op onderscheid op
grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid volledig van
toepassing.
De AWGB gaat derhalve uit van de veronderstelling dat het functioneren van
een homoseksuele leerkracht dan wel ongehuwd samenwonende leerkracht in een
instelling van bijzonder onderwijs in beginsel mogelijk moet worden geacht.
Wat dat betreft zou derhalve in casu sprake zijn van een verboden
onderscheid. Dat kan echter anders zijn ingeval sprake is van ‘bijkomende
omstandigheden’.
4.9. Ten aanzien hiervan overweegt de Commissie in het onderhavige geval als
volgt.
De enkele-feitconstructie bevat de mogelijkheid van een belangenafweging als
er sprake is van zogenaamde ‘bijkomende omstandigheden’. Door de wetgever is
erop vertrouwd dat deze belangenafweging in de praktijk tot een bevredigende
situatie zou kunnen leiden, voor wat betreft het voeren van een
personeelsbeleid dat leidt tot benoeming van personen die binnen de
instelling passen ÃNOOT 15#4#15Ž.
In het toetsingskader van de AWGB wordt derhalve van de onderwijsinstelling
een zorgvuldige opstelling ten aanzien van iedere homoseksuele of ongehuwd
samenwonende sollicitant verwacht.
Nu een beroep is gedaan op de enkele-feitconstructie, moet derhalve blijken
dat sprake is geweest van een belangenafweging waarbij de persoon van de
betrokken leerkracht en zijn gedragingen dan wel mogelijk opvattingen ten
opzichte van de grondslag van de instelling en de wijze waarop de functie
dient te worden vervuld, aanleiding hebben gegeven tot de conclusie dat
sprake is geweest van de aanwezigheid van bijkomende omstandigheden die ertoe
leiden dat niet op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid
onderscheid is gemaakt. Daarbij ligt het in de rede dat verzoekers in ieder
geval aannemelijk moeten maken dat deze betrokken leerkracht wat dit betreft
niet bij de school paste, gelet op de uitgangspunten van de
onderwijsinstelling. Dit impliceert dat de betrokken leerkracht op zijn minst
de kans krijgt om naar voren te brengen hoe deze zijn of haar seksuele
gerichtheid of wijze van samenleven kan rijmen met de doelstellingen van de
onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling kan vervolgens beoordelen of
mogelijk sprake is van omstandigheden die de persoon van de betrokken
leerkracht onverenigbaar maken met het functioneren binnen de instelling.
In casu is de betrokken leerkracht niet uitgenodigd voor een
sollicitatiegesprek. In een vroeg stadium is door verzoekers aangedrongen op
zijn terugtrekking uit de procedure.
Verzoekers hebben aannemelijk gemaakt dat hun handelwijze voor een groot deel
is ingegeven door hun perceptie van de ontstane situatie en de daaraan
voorafgaande gebeurtenissen, waarbij verzoekers zich in feite om de tuin
geleid hebben gevoeld door het bestuur van de vereniging, de handelwijze van
de toenmalige interim-directeur op de betreffende school en een aantal van de
leden van de toenmalige sollicitatiecommissie. Dit neemt evenwel niet weg dat
de Commissie moet constateren dat in casu van een toetsing van eventueel
aanwezige bijkomende gedragingen met betrekking tot de onderhavige
sollicitant geen sprake is geweest. Verzoekers zijn ervan uitgegaan dat de
grondslag van de school in samenhang met de wijze van functievervulling
zonder meer een beroep op de wettelijke uitzondering op het verbod op het
maken van onderscheid kan dragen.
De Commissie heeft vastgesteld dat er geen sollicitatiegesprek is gevoerd met
de betrokken sollicitant en dat zijn leefwijze in samenhang met zijn
functioneren op school derhalve niet aan de orde is geweest. Er is zodoende
in termen van de AWGB onvoldoende rekening mee gehouden dat onder het verbod
van onderscheid op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid het
als homoseksueel samenwonen beschermd is.
Het feit dat er geen concrete belangenafweging ten aanzien van de persoon van
deze leerkracht heeft plaatsgevonden, betekent naar het oordeel van de
Commissie dat geen recht is gedaan aan het afwegingskader dat met de
inwerkingtreding van de AWGB nu juist in het leven is geroepen ten behoeve
van het beschermen van beide belangen die in gevallen als het onderhavige in
het geding zijn.
Derhalve oordeelt de Commissie dat door verzoekers onderscheid is gemaakt op
grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid.
4.10. Verzoekers hebben de Commissie tevens verzocht te beoordelen of in casu
onderscheid gemaakt is op grond van burgerlijke staat. De Commissie heeft
hiervoor vastgesteld dat het als homoseksueel samenwonen met iemand van
hetzelfde geslacht in het kader van de AWGB onder het enkele feit van
homoseksuele gerichtheid moet worden begrepen. Naar het oordeel van de
Commissie brengt dit met zich mee dat in casu een afzonderlijke beoordeling
van de vraag of sprake is van onderscheid op grond van burgerlijke staat
jegens de betrokken sollicitant niet meer aan de orde is.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de heer …. te Assendelft; de
heer …. te Westzaan; mevrouw …. te Assendelft; de heer …. te Westzaan
en de heer …. te Westzaan onderscheid hebben gemaakt op grond van het
enkele feit van homoseksuele gerichtheid bij de vervulling van een
openstaande betrekking als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub c van de Algemene
wet gelijke behandeling en derhalve in strijd met de wet hebben gehandeld.
Aldus vastgesteld op 29 april 1999.
mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck mr. D. Jongsma
Kamervoorzitter secretaris Kamer
namens deze,
A.C. van Doornen
OORDEEL 99-38
@@TNT=
[NOOT_1]
Handelingen TK, p. 3515 en 3516.
[NOOT_2]
Handelingen EK, p. 1083.
[NOOT_3]
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 3, pag. 14;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 5, pag. 21;
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 7, pag. 12.
[NOOT_4]
Zie onder andere: Commissie gelijke behandeling, 17 oktober 1996, oordeel
96-85.
Commissie gelijke behandeling, 21 maart 1997, oordeel 97-23.
Commissie gelijke behandeling, 25 maart 1997, oordeel 97-24.
Commissie gelijke behandeling, 23 december 1997, oordeel 97-148.
Commissie gelijke behandeling, 24 december 1997, oordeel 97-149.
[NOOT_5]
Zie onder meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 3, pagina
18.
[NOOT_6]
Zie onder meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22014, nr. 5, pagina
51.
[NOOT_7]
Zie onder meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1192, 22014, nr. 5, pagina
44.
[NOOT_8]
Zie onder meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22014, nr. 5, pagina
44 en 51.
[NOOT_9]
Zie onder meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22014, nr. 10, pagina
21.
[NOOT_10]
Zie onder meer Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22014, nr. 10, pagina
22.
[NOOT_11]
Zie TK 22014, nr. 3, p. 19. Zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991,
22014, nr. 3 p. 6; Tweede Kamer, 22014, nr.5, p.41; Tweede Kamer, 22014, nr.
10, p. 24; Tweede Kamer, 22014, nr. 5, p. 4a; Tweede Kamer, 22014, nr. 5, p.
50; Tweede Kamer, 22014, nr. 5, p. 82-83; Tweede Kamer, Handelingen 10
februari 1993,
47-3508, 47-3510; Tweede Kamer, Handelingen 10 februari 1993,
47-3514 t/m 47-3516; Tweede Kamer, Handelingen 11 februari 1993, 48-35901 t/m
48-3593; Tweede Kamer, Handelingen 11 februari 1993, 48-35901 t/m 48-3593;
Zie Eerste Kamer, 22014, nr. 212c, p. 10-11; Eerste Kamer, 22014, nr. 48a, p.
12.
[NOOT_12]
Tweede Kamer, Handelingen 10 februari 1993, 47-3508, 47-3510.
[NOOT_13]
Tweede Kamer, Handelingen 10 februari 1993, 47-3514 t/m 47-3516.
[NOOT_14]
Eerste Kamer, 22014, nr. 48a, p. 12.
[NOOT_15]
Zonder dat er een situatie ontstaat die ontaardt in ‘overtuigingsdwang’;
zie de formuleringen van de minister van Justitie, Tweede Kamer, Handelingen
10 februari 1993, 47-3508 t/m 47-3510.
Rechters
Mrs Timmerman-Buck, Dierx, Lagerwerf-Vergunst