Instantie: Rechtbank Haarlem, 20 juli 1999

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


Seksueel misbruik door drie jaar oudere broer, in de periode dat eiseres
tussen twaalf en veertien jaar oud was. De dader is niet strafrechtelijk
veroordeeld. Eiseres vordert ƒ
40.000 immateriële en ƒ 7000 materiële schadevergoeding. Rechtbank wijst de
vordering af omdat onvoldoende bewijs is geleverd voor het misbruik. Eiseres
overlegt een deskundigenrapport van een psycholoog, waarin wordt gesteld dat
eiseres een oprechte indruk maakt als zij praat over het misbruik. De
rechtbank oordeelt dat dit rapport weliswaar geloofwaardig is, maar gebaseerd
op verklaringen van eiseres zelf. Dit is onvoldoende bewijs. De verklaring
van een vriendin van gedaagde gedurende de periode van het misbruik levert
onvoldoende aanvullende bewijs op.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

Voor het verloop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende door
partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
– het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor voor de
Arrondissementsrechtbank Amsterdam van 27 maart 1997,
– de dagvaarding van 30 oktober 1997,
– de conclusie van eis tevens akte inbreng producties,
– de conclusie van antwoord met producties,
– de conclusie van repliek met producties,
– de conclusie van dupliek met producties.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende
betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde
producties, staat tussen partijen het volgende vast:

2.1. Eiseres is geboren op 21 januari 1970. Gedaagde is de drie jaar oudere
broer van eiseres.

2.2. Op verzoek van eiseres heeft op 27 maart 1997 voor de
Arrondissementsrechtbank Amsterdam een getuigenverhoor plaatsgevonden,
waarbij mevrouw Y. van H. als getuige is gehoord.
2.3. Op verzoek van eiseres heeft de Arrondissementsrechtbank Amsterdam een
onderzoek bevolen door dr R. Bullens, psycholoog. Deze heeft op 20 mei 1997
rapport uitgebracht.

2.4. Eiseres staat sinds oktober 1994 onder behandeling van het Psychiatrisch
Centrum Amsterdam Zuid/Nieuw-West (hierna: PCA).

3. De vordering

3.1. Eiseres vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
1. gedaagde te veroordelen om aan eiseres te voldoen een bedrag van ƒ 40.000
ter zake van vergoeding van immateriële schade alsmede een bedrag van ƒ 7.000
ter zake van vergoeding van vermogensschade een en ander te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf 13 augustus 1997 tot aan de dag van algehele
voldoening;
2. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2. Eiseres heeft – samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag gelegd
dat zij tussen haar twaalfde en veertiende jaar (1982 – 1984) bijna dagelijks
seksueel is misbruikt door gedaagde, bestaande uit het betasten van (intieme)
delen van haar lichaam zoals haar borsten en uit het op haar gaan liggen, en
dat zij als gevolg van dat misbruik schade heeft geleden.

4. Het verweer

Gedaagde heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal
voor zover relevant bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.

5. Beoordeling van het geschil

Verjaring

5.1. Gedaagde heeft als primair verweer gevoerd dat eiseres niet ontvankelijk
is in haar vorderingen, omdat deze zouden zijn verjaard. Gedaagde beroept
zich daartoe op de in artikel 3:310 lid 1 BW neergelegde verjaringstermijn
van vijf jaar, ingaande op de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel
met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
Gedaagde stelt dat meer dan vijf jaren zijn verstreken sinds de handelingen
waarop eiseres haar vorderingen baseert zouden hebben plaatsgevonden en sinds
zij bekend is geworden met de eventueel door die handelingen veroorzaakte
schade.

5.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet eerder bekend was met
de schade in de zin van artikel 3:310 lid 1 BW dan nadat de politie haar in
1996 had verteld dat de zaak strafrechtelijk was verjaard, maar dat haar nog
wel civielrechtelijke mogelijkheden restten, danwel nadat haar advocaat haar
in 1996 had verteld dat het haar aangedane leed tot schade in
vermogensrechtelijke zin kon leiden. Zij voert daartoe aan dat van
slachtoffers van seksueel misbruik niet gezegd kan worden dat zij gedurende
de periode van verwerking van dat misbruik in staat kunnen worden geacht
bekend te zijn met hun schade.

5.3. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van eiseres niet is
verjaard, omdat zij, zoals blijkt uit het deskundigenrapport van dr Bullens
alsmede uit de brief van 13 september 1996 van het PCA, eerst in 1994 zodanig
psychisch is ingestort dat zij zich onder behandeling heeft moeten laten
stellen van een deskundige. De stelling van gedaagde dat de schade zich reeds
voor, althans in 1988 aan eiseres heeft geopenbaard, volgt de rechtbank niet,
nu uit het door gedaagde op dit punt gestelde onvoldoende blijkt welke
schadeverschijnselen zich in die periode bij eiseres hebben geopenbaard.

Bewijs van het misbruik

5.4. Eiseres beroept zich, ter onderbouwing van haar stelling dat zij
seksueel is misbruikt door gedaagde, naast haar eigen verklaringen, op een
getuigenverklaring van mevrouw Y. van H., op het deskundigenrapport van dr
Bullens en op een brief van 13 september 1996 van het PCA aan de advocaat van
eiseres.

5.5. Eiseres zelf verklaart tussen haar twaalfde en veertiende levensjaar
seksueel te zijn misbruikt door gedaagde. Het misbruik vond volgens eiseres
bijna dagelijks plaats en bestond volgens haar uit het op haar gaan liggen en
uit het betasten van onder meer haar borsten en haar (door kleding bedekte)
vagina door gedaagde.

5.6. Uit het proces verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van 27 maart
1997 voor de Arrondissementsrechtbank Amsterdam blijkt dat mevrouw Y. van H.,
tussen 1985 en 1990 de vriendin van gedaagde, onder ede heeft verklaard dat
gedaagde haar eens heeft verteld ‘dat zijn zusje bij hem in bed mocht liggen,
want dan kreeg zij van hem snoepjes’, en dat eiseres haar toen zij (getuige)
ongeveer twintig jaar was heeft verteld dat eiseres seksueel misbruikt was
door gedaagde, daarin bestaande dat gedaagde eiseres’ borsten aanraakte
waarvoor eiseres een beloning kreeg. Voorts blijkt uit het proces verbaal dat
mevrouw Y. van H. heeft verklaard dat zij zich niet herinnert dat er een
woordenwisseling is geweest waarbij eiseres gedaagde met het misbruik heeft
geconfronteerd.

5.7. Het deskundigenrapport van dr Bullens bevat voor het overgrote deel een
verslag van de antwoorden van eiseres op door de deskundige gestelde vragen.
Op enkele punten bevat het rapport evenwel kwalificaties door de deskundige
die met zijn specifieke deskundigheid verband houden. Die kwalificaties
houden in dat eiseres goed in staat blijkt om werkelijkheid en fantasie van
elkaar te onderscheiden (p. 2), dat het feit dat eiseres dikwijls ruzie
maakte met gedaagde zou kunnen worden geïnterpreteerd als een mogelijk
signaal van seksueel misbruik (p. 6), de verklaring ‘[Opvallend is dat
betrokkene de zaken op geen enkel moment ernstiger maakt dan de facto het
geval zou zijn.]’ (p. 10), dat het werk van eiseres bij de politie waarbij
zij in aanraking is gekomen met zedenzaken mogelijk haar ineenstorting heeft
geluxeerd (p. 11), dat een motief ontbreekt voor een eventuele valse aangifte
ter zake van het seksueel misbruik (p. 11), en dat eiseres een oprechte
indruk maakt als zij over het door haar ervaren seksueel misbruik praat (p.
13).
Op de vraag (4) of de deskundige een oorzaak of oorzaken kan aanwijzen voor
de psychische toestand van eiseres, volstaat de deskundige met het antwoord:
‘Als oorzaak van het trauma noemt betrokkene het door haar broer gepleegde
misbruik (tussen haar 12de en 14de jaar).’
Op de vraag (7) of de deskundige overigens nog opmerkingen heeft die voor de
onderhavige zaak van belang zijn antwoordt dr Bullens: ‘Betrokkene maakt een
oprechte indruk als zij over het door haar ervaren seksueel misbruik praat.
Zelf acht zij dit de meest traumatische ervaring die ze heeft meegemaakt en
die haar huidige problematiek (moeite met relaties aangaan met het andere
geslacht) zou kunnen verklaren. Voor de volledigheid dient echter ook de
overval genoemd te worden, welke eveneens kan hebben bijgedragen aan een
(impliciet) gevoel dat mannen niet te vertrouwen zijn. Hoewel betrokkene dit
zelf niet expliciet zo noemt., kan niet worden uitgesloten dat ook deze
ervaring (deels) een rol speelt in haar afhoudende attitude ten opzichte van
mannen.’

5.8. De brief van het PCA aan de advocate van eiseres inzake medische
informatie over eiseres vermeldt dat eiseres tijdens de intake-procedure voor
een therapie bij het PCA melding heeft gemaakt van seksueel misbruik op
twaalfjarige leeftijd door haar broer. Voorts vermeldt genoemde brief dat de
psychiatrische verschijnselen bij eiseres ‘kunnen worden vervat in de
psychiatrische diagnose Post Traumatische Stress Stoornis, waarbij het
seksuele misbruik in de voorgeschiedenis als de traumatische ervaring wordt
aangemerkt.’

5.9. De hiervoor genoemde bewijsmiddelen hebben er naar het oordeel van de
rechtbank niet toe geleid dat met voldoende zekerheid is komen vast te staan
dat gedaagde eiseres tussen haar twaalfde en haar veertiende jaar seksueel
heeft misbruikt. De verklaringen van eiseres. zoals weergegeven in het
rapport van dr Bullens, komen de rechtbank weliswaar niet ongeloofwaardig
voor, maar ook indien zij deze verklaringen onder ede zou bevestigen kunnen
zij als partijverklaring tegenover de betwisting door gedaagde alleen
voldoende bewijs opleveren in combinatie met andere bewijsmiddelen, die deze
verklaring ondersteunen en bevestigen. De getuigenverklaring van mevrouw v.H.
acht de rechtbank onvoldoende precies en onvoldoende expliciet om steun te
bieden aan de verklaringen van eiseres zelf. Het rapport van dr Bullens bevat
voor het overgrote deel een weergave van verklaringen van eiseres en komt in
zoverre geen op zijn specifieke deskundigheid gebaseerde aanvullende
overtuigingskracht toe. De kwalificaties van de deskundige hebben vooral
betrekking op aspecten waaruit het hebben plaatsgevonden van seksueel
misbruik niet rechtstreeks voortvloeit en zijn voor het overige onvoldoende
krachtig om de rechtbank te overtuigen. Daarbij verdient opmerking dat op de
cruciale vraag of de deskundige een oorzaak of oorzaken voor de psychische
beschadiging van eiseres kan aanwijzen geen op diens deskundigheid gebaseerd
antwoord volgt, maar wordt volstaan met de weergave van het oordeel van
eiseres zelf op dit punt. Aan het deskundigenrapport kan hierom onvoldoende
gewicht worden toegekend om als aanvullend bewijs in de hiervoor bedoelde zin
te kunnen gelden. De inhoud van de brief van het PCA, ten slotte, heeft
evenmin voldoende aan het bewijs bijgedragen. De rechtbank heeft hierbij in
aanmerking genomen dat het een brief van een behandelende instantie betreft.
De inhoud van de brief bevat bovendien vooral een verslag van hetgeen eiseres
zelf heeft verklaard, terwijl uit de brief niet blijkt waarom seksueel
misbruik als de oorzaak van
het bij eiseres geconstateerde ziektebeeld wordt aangemerkt.

Slotsom en kosten

5.10. Nu het door eiseres aan haar vorderingen ten grondslag gelegde seksueel
misbruik naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid is
komen vast te staan, zullen de vorderingen van eiseres worden afgewezen.

5.11. Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden belast met de
kosten van de procedure.

De beslissing

De rechtbank:
6.1. Wijst het door eiseres gevorderde af.

6.2. Veroordeelt eiseres in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak
aan de zijde van gedaagde begroot op ƒ 890 aan verschotten en ƒ 2.200 aan
salaris van de procureur.

Rechters

Mr Lindenbergh