Instantie
Bestuur Lisv
Samenvatting
Beslissing op bezwaar, waarin een (tijdelijke) beleidswijziging van het
GAK wordt toegepast, inhoudende dat in geval van ziekte die aanvangt vóór
ingang van het zwangerschapsverlof, de ziekteperiode en het verlof zelf
niet mogen worden meegerekend bij vaststelling van de aanvangsdatum van
het wachtjaar voor de WAO. Invloed van het Brown-arrest (EG Hof 30-6-1998).
Volledige tekst
BESLISSING OP BEZWAAR
Betreft: uitvoering Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (wao) en
Ziektewet (zw).
Geachte mevrouw G.
Bij brief van 17 maart 1999 heeft Gak Nederland b.v. u namens het Landelijk
instituut sociale verzekeringen (Lisv) in kennis gesteld van de beslissing
dat u per 30 november 1998 een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend
naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Ontvankelijkheid
U heeft bij brief van 24 april 1999 bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde
beslissing.
De termijn waarbinnen bezwaar gemaakt dient te worden is zes weken. U bent
derhalve ontvankelijk in uw bezwaar.
Uw bezwaar
U heeft in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting van 29 juli 1999
als bezwaar tegen genoemde beslissing naar voren gebracht dat naar uw mening
de wachttijd van 52 weken na het verstrijken van uw bevallingsverlof zou
moeten ingaan. U meent voor uw standpunt steun te vinden in het arrest
Brown van het Europese Hof van Justitie.
Heroverweging bestreden beslissing
Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op grond van
de aangevoerde bezwaren een heroverweging dient plaats te vinden. Namens
het Lisv hebben wij in dat verband het volgende overwogen.
In artikel 29a lid 7 zw is bepaald dat, nadat het recht op ziekengeld in
verband met de bevalling is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde,
indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid
en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan
voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon,
zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste 52 weken aaneengesloten
weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht
op ziekengeld in verband met bevalling is geëindigd.
Het bepaalde in dit artikel sluit naadloos aan bij uw situatie. De wachttijd
van 52 weken, als bedoeld in artikel 19 van de wao, begint te lopen op
23 maart 1998. Voor het bereiken van de maximale uitkeringsduur zw bent
u hersteld verklaard te weten per 23 maart 1999.
De toepassing van het arrest Brown komt derhalve niet aan de orde in uw
geval.
Beslissing op bezwaar
Gelet op het voorgaande hebben wij namens het Lisv besloten uw bezwaar
gegrond te verklaren. De beslissing van 17 maart 1999 wordt ingetrokken.
Artikelen
Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 29a
lid 7 van de zw; het bepaalde in artikel 19 van de wao, alsmede het bepaalde
in de artikelen 1:3 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Noot
Bovenstaande zaak is een uitvloeisel van het arrest Brown/Rentokil
van het Europese Hof van Justitie d.d. 30 juni 1998 (HvJ EG 30 juni 1998,
RN 1999 nr. 979 met noot Mies Monster). In dit arrest bepaalde het Hof
dat perioden van ziekte tijdens zwangerschap, voorafgaand aan het zwangerschapsverlof,
welke zijn veroorzaakt door de zwangerschap, én het zwangerschapsverlof
zelf niet mogen worden meegeteld bij de vaststelling van het aantal ziektedagen
na afloop waarvan ontslag is toegestaan. Het wel meetellen van deze perioden
vormt immers een directe discriminatie naar geslacht, omdat alleen vrouwen
ziek tijdens en door zwangerschap kunnen worden en alleen vrouwen zwangerschapsverlof
opnemen.
Zoals onder andere Mies Monster in haar commentaar op het Brown-Rentokil
arrest heeft geschreven, zou deze uitspraak van het EG-Hof gevolgen moeten
hebben voor de berekening van het wachtjaar voor de WAO. Momenteel is de
situatie aldus dat perioden van ziekte tijdens en door de zwangerschap
en het zwangerschapsverlof worden meegeteld bij het berekenen van het wachtjaar.
Dat betekent dat vrouwen die al tijdens de zwangerschap ziek worden zeer
kort na afloop van het zwangerschapsverlof in de WAO belanden. Aldus is
er sprake van onderscheid op grond van zwangerschap, oftewel van directe
discriminatie naar geslacht, nu mannen niet met een dergelijk kort wachtjaar
voor de WAO te maken krijgen. Een correcte berekening, in lijn met het
arrest Brown, zou zijn om het wachtjaar te laten ingaan op de
eerste dag na afloop van het zwangerschapsverlof.
In de hier opgenomen zaak was deze kwestie aan de orde, al is dat door
de uiterst summiere overwegingen van het Lisv nauwelijks uit de beschikking
op te maken. Het ging hier om een vrouw die reeds tijdens de zwangerschap
ziek was geworden door zwangerschapsgerelateerde klachten. De betrokken
uitvoeringsinstelling – het GAK – wilde het wachtjaar voor de WAO aanvankelijk
al tijdens deze ziekteperiode laten ingaan, maar is daar in deze beschikking
op teruggekomen en heeft deze periode alsnog buiten beschouwing gelaten.
De beschikking berust op een beleidswijziging van het GAK die afgelopen
zomer 1999 is doorgevoerd naar aanleiding van bezwaarschriften en publiciteit
over de betekenis van het arrest Brown (al doet het GAK het
in de beschikking voorkomen alsof dit arrest er buiten staat). Het GAK
heeft toen een interne instructie doen uitgaan dat bij ziekte door zwangerschap
een verlengde Ziektewetuitkering zou worden toegekend. In de GAK-krant
heeft een aankondiging van die strekking gestaan, waarbij verwezen werd
naar de EG-rechtspraak. De kwestie is vervolgens echter binnen het bestuur
van het isv besproken waarbij, volgens telefonische informatie van de voorlichter
van het Lisv, besloten is om niet over te gaan tot een gewijzigde berekeningswijze
doch de oude benadering te blijven volgen. Het GAK lijkt op dit punt te
zijn teruggefloten.
Dat het Lisv niet tot een beleidswijziging wenst te komen, berust op het
feit dat de Staatssecretaris voor Arbeid, Zorg en Emancipatie in een brief
aan de Tweede Kamer heeft laten weten geen reden te zien voor aanpassing
van de huidige berekening van het wachtjaar voor de WAO. Dit standpunt
is gebaseerd op een advies van de Interdepartementale Commissie Europees
Recht (ICER) inhoudende dat uit de rechtspraak van het EG-Hof op dit moment
nog geen eenduidige lijnen zijn te trekken ten aanzien van de WAO. Enige
onderbouwing van dit standpunt wordt in het advies overigens niet gegeven
(zie de brief van de staatssecretaris d.d. 16 juli 1999, TK 1998-1999,
26206 met het rapport van de ICER als bijlage).
De zaak zit dus (weer) vast. Nu politiek en Lisv geen beleidswijziging
willen doorvoeren, lijkt het enige wat nu uitkomst kan bieden, het voeren
van een proefproces te zijn. Daarbij kan, behalve het EG-recht, ten aanzien
van het meetellen van het zwangerschapsverlof mogelijk ook artikel 11 van
het VN-Vrouwenverdrag in stelling worden gebracht, nu het meetellen van
dit verlof bij de periode voorafgaand aan de WAO-uitkering niet in overeenstemming
lijkt te zijn met de verplichting voor lidstaten om verlof wegens bevalling
in te voeren met behoud van loon of vergelijkbare sociale voorzieningen,
zonder dat dit leidt tot – onder meer – verlies van de aan de betrokken
vrouwen toekomende sociale uitkeringen. Door het meetellen van het zwangerschapsverlof
– iets wat mannen niet kan overkomen – komen vrouwen immers eerder in de
WAO en krijgen zij eerder een lagere uitkering, aangezien een WAO-uitkering,
anders dan de uitkering krachtens de Ziektewet in geval van zwangerschapsgerelateerde
ziekte, geen 100% van het laatstgenoten salaris bedraagt. Aldus is er sprake
van een verlies van sociale uitkeringen vanwege zwangerschap.
Overigens zou ‘Den Haag’ ook om een andere reden gevoelig moeten zijn voor
het eerst na afloop van het zwangerschapsverlof laten ingaan van het WAO-wachtjaar.
Een dergelijke berekening zal er immers toe leiden dat minder vrouwen in
de WAO terecht komen. In het licht van de onheilspellende berichten over
de toename van het aantal vrouwen in de WAO zou dat toch als een zeer gewenst
resultaat gezien moeten worden.
Marlies Vegter