Instantie
Rechtbank Amsterdam
Samenvatting
Verdachte heeft gedurende een lange periode ontuchtige handelingen gepleegd
met een minderjarig kind van zeer jonge leeftijd dat enkele jaren van deze
periode het pleegkind van verdachte was. Verdachte heeft door zijn handelen
misbruik gemaakt van zijn machtspositie als pleegvader. Bovendien heeft bij
het vertrouwen dat het pleegkind in hem als pleegvader heeft gesteld, en het
vertrouwen dat de maatschappij in het algemeen stelt in de door de Raad voor
de Kinderbescherming aangewezen pleegouders, geschonden. Op grond van het
bovenstaande heeft de rechtbank overwogen de verdachte een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf op te leggen. Anderzijds is ter terechtzitting gebleken dat
verdachte een schadevergoeding van ƒ 100.000 aan het slachtoffer heeft
betaald. Tevens is verdachte naar aanleiding van de ontuchtige handelingen
ontslagen door zijn werkgever en staat hij sinds twee jaar onder
psychiatrische behandeling. Mede gelet op het feit dat verdachte vanaf het
begin van het strafrechtelijk onderzoek openheid van zaken heeft gegeven,
besluit de rechtbank – in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenis- straf
– verdachte te veroordelen tot het verrichten van 240 uur onbetaalde arbeid
ten algemene nutte en voorts tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes
maanden.
Volledige tekst
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding,
waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
(…)
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als
bijlage 2 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegging. De inhoud
daarvan geldt als hier ingevoegd.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft
begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het
bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van
verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft overwogen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te
leggen, aangezien verdachte gedurende een lange periode zich heeft schuldig
gemaakt aan ontucht met een minderjarig kind, welke ontuchtige handelingen op
zeer jonge leeftijd van het slachtoffer een aanvang hebben genomen.
Het slachtoffer was gedurende enkele jaren van deze periode het pleegkind van
verdachte. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van zijn
machtspositie als pleegvader. Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat
het pleegkind in hem als pleegvader heeft gesteld, en het vertrouwen dat de
maatschappij in het algemeen stelt in de door de Raad van Kinderbescherming
aangewezen pleegouders, geschonden.
Anderzijds is ter terechtzitting gebleken dat verdachte een schadevergoeding
ten bedrage van ƒ 1 00.000 aan het slachtoffer heeft betaald. Tevens is ter
terechtzitting gebleken dat verdachte, naar aanleiding van de feiten waaraan
hij zich heeft schuldig gemaakt, ontslagen is bij zijn werkgever, en dat
verdachte sinds 2 jaren onder psychiatrische behandeling staat. De rechtbank
ziet in voornoemde omstandigheden, en in het feit dat verdachte vanaf het
begin van het strafrechtelijk onderzoek openheid van zaken heeft gegeven,
alsmede in de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding in
plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de straf van het verrichten
van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte alsook een voorwaardelijke
gevangenisstraf op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 55
eerste lid, 57, 245, 247 (oud) en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals
hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd
dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen
plegen;
Ten aanzien van feit 2:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Ten aanzien van feit 3:
Ontucht plegen met zijn minderjarig pleegkind.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte M. daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte, in plaats van tot een gevangenisstraf van 6 maanden,
tot het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid ten algemenen
nutte in het kader van een project van de Reclassering Nederland, ressort
Amsterdam (onderhouds- en verzorgingswerk of huishoudelijke werkzaamheden en
keukenwerk of administratief werk), te voltooien binnen een termijn van
12 maanden, die aanvangt binnen een termijn van 3
maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van deze
straf in mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf van 2 uren per
dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6
maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij
later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het
einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Rechters
Mr. N.M. van der Vaart, voorzitter; Mrs. B.J.M. van Dijk en R. de Ruijter,rechters