Instantie
Rechtbank ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Op 1 september 1997 is P. voor de duur van 1 jaar in dienst getreden bij
Benelux Press. Er is een proeftijd voor de duur van twee maanden
overeengekomen. Bij indiensttreding heeft Benelux Press toegezegd dat bij
gebleken geschiktheid na een jaar een contract voor onbepaalde tijd zou
volgen. Ongeveer twee weken na aanvang van de dienstbetrekking heeft P.
medegedeeld dat zij zwanger was. Benelux Press heeft P. vervolgens op 22
oktober 1997 ontslagen.
De werkgever heeft het salaris van P. doorbetaald tot 1 september 1998; het
hoger beroep heeft nog slechts betrekking op de vaststelling door de
kantonrechter dat Benelux Press schadeplichtig is jegens P. wegens het missen
van de kans dat de arbeidsovereenkomst na een jaar zou zijn omgezet in een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en de op grond daarvan toegekende
schadevergoeding van ƒ 10.000.
De rechtbank wijst de vordering van P. af. Er bestond, anders dan zij heeft
gesteld, geen verplichting voor Benelux Press om haar na afloop van het
jaarcontract in vaste dienst te nemen. Aannemelijk is weliswaar dat het bij
het aangaan van de arbeidsovereenkomst in de lijn der verwachting lag dat dit
zou gebeuren (mede gezien het arbeidsverleden van P.), maar dat is
onvoldoende voor toewijzing van de vordering.
Volledige tekst
Partijen worden hierna aangeduid als P. en Benelux Press.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder de stukken van
het geding in eerste aanleg.
RECHTSOVERWEGINGEN:
In het principaal en incidenteel hoger beroep
1. De procedure in eerste aanleg
1.1 P. heeft Benelux Press gedagvaard voor de kantonrechter te ‘s-Gravenhage
en gevorderd:
1. te verklaren voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
strijd oplevert met de wettelijke bepalingen handelend over het goed
werkgeverschap, de discriminatieverboden en de algemene regels van het
overeenkomsten recht resulterend in een toerekenbare tekortkoming aan de
zijde van Benelux Press op grond waarvan deze jegens P. schadeplichtig is;
2. Benelux Press te veroordelen om aan P. te betalen het met haar
overeengekomen salaris vanaf 22 oktober 1997 tot aan 1 september 1998 te
vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten, onder aftrek van de in die
periode door P. ontvangen uitkeringen ingevolge de Ziektewet, alsmede een
door de kantonrechter vast te stellen bedrag ter dekking van door Pul
misgelopen inkomsten vanwege de niet-verlenging van haar contract op en na 1
september 1998;
3. Benelux Press te veroordelen om bij wijze van schadevergoeding de
volledige door P. gemaakte en nog te maken kosten van Rechtsbijstand te
vergoeden;
4. Benelux Press te veroordelen aan P. een bedrag aan immateriële
schadevergoeding te betalen waarvan de hoogte in redelijkheid en billijkheid
door de kantonrechtter dient te worden vastgesteld;
5. de onder 2. tot en met 4. vermelde bedragen te vermeerderen met wettelijke
rente;
6. Benelux Press te veroordelen in de kosten;
P. stelde daartoe dat Benelux Press jegens haar schadeplichtig is omdat
Benelux Press de arbeidsovereenkomst met haar tijdens de proeftijd heeft
beëindigd vanwege haar zwangerschap.
1.2 Benelux Press heeft tegen deze vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
1.3 Bij vonnis van 1 december 1998 heeft de kantonrechter:
– voor recht verklaard dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst strijd
oplevert met de wettelijke bepalingen handelend over het goed werkgeverschap
en de discriminatieverboden resulterend in een toerekenbare tekortkoming aan
de zijde van Benelux Press op grond waarvan deze jegens P. schadeplichtig is;
– Benelux Press veroordeeld om aan P. te betalen het met haar overeengekomen
salaris vanaf 22 oktober 1997 tot aan 1 september 1998 te vermeerderen met
vakantiebijslag en emolumenten, onder aftrek van de in die periode door P.
ontvangen uitkeringen in gevolge de Ziektewet, alsmede een bedrag van ƒ
10.000 netto, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der
dagvaarding, en verminderd met het overigens reeds betaalde;
– Benelux Press veroordeeld in de proceskosten, tot op de datum van het
vonnis in eerste aanleg begroot op ƒ 1.589,42, waarvan ƒ 1.200 aan salaris
van gemachtigde;
onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
2. De procedure in hoger beroep.
2.1 Van dit vonnis is Benelux Press tijdig in hoger beroep gekomen. Benelux
Press heeft 3 grieven aangevoerd tegen dit vonnis en geconcludeerd tot
vernietiging van het vonnis, doch slechts voor zover daarin voor recht wordt
verklaard dat Benelux Press jegens P. schadeplichtig wordt geacht en Benelux
Press wordt veroordeeld om aan P. een bedrag te betalen van ƒ 10.000 netto,
vermeerderd met rente.
2.2 P. heeft de grieven bestreden met conclusie tot bekrachtiging van het
bestreden vonnis, waar nodig met verbetering van gronden en vaststelling van
een hoger bedrag aan schadevergoeding, met veroordeling van Benelux Press in
de werkelijke kosten van beide instanties, daaronder de volledige, althans
substantiële kosten van rechtsbijstand gerekend. Naar het oordeel van de
rechtbank ligt, zonder dat het onder die benaming wordt aangegeven, in de
memorie van antwoord een incidenteel hoger beroep besloten. Uit de memorie
van antwoord kan niet anders worden afgeleid dan dat P. bezwaar maakt tegen
het oordeel van de kantonrechter dat de vordering tot vergoeding van de
volledige kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Hiermee heeft P. op voor Benelux Press begrijpelijke wijze kenbaar gemaakt
dat zij tegen een beslissing van de kantonrechter bezwaar heeft.
2.3 Benelux Press heeft zich niet uitgelaten over het incidenteel hoger
beroep.
3. De grieven
3.1 De grieven van Benelux Press richten zich tegen de uitgesproken
verklaring voor recht dat Benelux Press jegens P. schadeplichtig is en tegen
de veroordeling tot betaling van een bedrag van ƒ 10.000 netto wegens het
missen van de kans dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 1
september 1998 zou zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, en worden
voorzover nodig in het navolgende besproken.
3.2 In de memorie van antwoord van P. ligt een grief besloten tegen het
oordeel van de kantonrechter dat de veroordeling tot vergoeding van de
volledige kosten van rechtsbijstand niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4. Feiten
4.1 In hoger beroep staat – voor zover van belang – het volgende vast.
a. Op 1 september 1997 is P. voor de duur van 1 jaar in dienst getreden bij
Benelux Press. Partijen zijn daarbij een proeftijd voor de duur van twee
maanden overeengekomen. Bij indiensttreding heeft Benelux Press aan P.
toegezegd dat bij gebleken geschiktheid na een jaar een contract voor
onbepaalde tijd zou volgen.
b. Ongeveer twee weken na aanvang van de dienstbetrekking heeft P. aan de
heer Kaan, directeur van Benelux Press, medegedeeld dat zij zwanger was.
c. Op 22 oktober 1997 heeft Benelux Press P. ontslagen.
5. Beoordeling
In het principaal hoger beroep
5.1 Benelux Press betwist in hoger beroep niet langer dat P. is ontslagen
vanwege haar zwangerschap. Zij betwist echter wel dat zij dientengevolge
schadeplichtig is. Benelux Press stelt daartoe dat een ontslag met een
discriminatoir karakter ingevolge artikel 7:647, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is, alsmede dat een dergelijk ontslag
ingevolge het vierde lid van dat artikel de werkgever niet schadeplichtig
maakt. Daar Benelux Press het salaris van P. heeft doorbetaald tot 1
september 1998, en daarmee heeft aanvaard dat de arbeidsovereenkomst doorliep
tot haar natuurlijk einde, is zij daarnaast in haar visie niet ook nog
schadeplichtig.
5.2 P. heeft betoogd dat de wet ten tijde van haar ontslag geen sanctie kende
op overtreding van het bepaalde in artikel 7:646 BW. In haar visie dient een
ontslag in strijd met dit artikel dan ook te worden beoordeeld naar de regels
van het gemene recht, waarbij zij de vrije keuze zou hebben te kiezen voor
die bepalingen die tot schadeplichtigheid leiden en tot volledige
schadevergoeding. P. merkt daarbij op dat naar haar mening het uitsluiten van
de schadeplicht in artikel 6:647, vierde lid, BW dient te worden beschouwd
als een kennelijke vergissing van de wetgever voorzover deze bepaling
betrekking heeft op discriminatoir ontslag.
5.3 De rechtbank overweegt dat in deze procedure het arbeidsrecht van
toepassing is zoals dat luidde ten tijde van het aan P. verleende ontslag, te
weten 22 oktober 1997.
5.4 Artikel 6:647, eerste lid, BW (oud) zag, gelijk P. heeft gesteld, slechts
op het zogenoemde victimisatie-ontslag en niet op het discriminatoir ontslag
zelf. Uit deze bepaling kan dan ook niet worden afgeleid dat een
discriminatoir ontslag destijds vernietigbaar was.
Anders dan P. heeft betoogd, kende de wet ten tijde van het haar gegeven
ontslag echter wel de sanctie van vernietigbaarheid ten aanzien van
discriminatoir ontslag. Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid,
Algemene wet gelijke behandeling, zoals dat artikel luidt sinds 1 april 1997,
was ten tijde van het ontslag de beëindiging van een dienstbetrekking in
strijd met het verbod van ongelijke behandeling van mannen en vrouwen
vernietigbaar. Hieruit volgt dat op dat moment ook een discriminatoir ontslag
in de zin van artikel 7:646, eerste lid, BW vernietigbaar was.
5.5 Gelijk Benelux Press heeft aangevoerd, is in artikel 7:647, vierde lid,
BW, uitdrukkelijk bepaald dat de beëindiging als bedoeld in artikel 7:646,
eerste lid, er BW de werkgever niet schadeplichtig maakt.
5.6 De rechtbank stelt voorop dat het hoger beroep slechts betrekking heeft
op de door P. gevorderde schade wegens het missen van de kans dat de
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 1 september 1998 zou zijn omgezet
in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Wat de grondslag is van de
loonbetaling tot 1 september 1998 staat daarom thans niet ter beoordeling.
Ook indien de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat P., ondanks
het bepaalde in het vierde lid van artikel 7:647 BW, het ontslag als een feit
kan aanvaarden en schadevergoeding kan vorderen, kan in ieder geval de
vordering die in hoger beroep beoordeeld moet worden niet voor toewijzing in
aanmerking komen.
Er bestond, anders dan P. heeft gesteld, geen verplichting voor Benelux Press
om P. na afloop van het jaarcontract in vaste dienst te nemen. P. heeft ter
onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat, uitgaande van de stelling van
Benelux Press dat gehandeld moet worden als ware de arbeidsovereenkomst op en
na 22 oktober 1997 doorgelopen, ingevolge de ‘Richtlijnen Benelux Press’
(productie 8 bij conclusie van repliek) Benelux Press uiterlijk vóór 1 juli
1997 aan P. had moeten aangeven dat van verlenging geen sprake zou zijn. Dit
is naar P. stelt niet gebeurd, hetgeen volgens haar betekent dat omzetting in
een contract voor onbepaalde tijd moest volgen.
De rechtbank overweegt dat P. blijkens haar eigen stellingen (punt 22 bij
conclusie van repliek) bij fax van 29 mei 1998 ervoor heeft gekozen om niet
langer de nietigheid van het ontslag in te roepen, maar om in plaats daarvan
schadevergoeding te vorderen. Vanaf dat moment was het voor alle partijen
duidelijk dat P. niet meer voor Benelux Press werkzaam zou zijn.
Dientengevolge kan Benelux Press niet worden tegengeworpen dat zij niet
alsnog vóór 1 juli 1997 uitdrukkelijk aan P. heeft aangeven dat van
verlenging geen sprake zou zijn.
5.7 Niet gebleken is dat P. er op enig moment gerechtvaardigd op heeft mogen
vertrouwen dat het jaarcontract zou overlopen in een contract voor onbepaalde
duur. Het enkele feit dat P. is toegezegd dat bij gebleken geschiktheid na
een jaar een contract voor onbepaalde tijd zou volgen, is daartoe
onvoldoende. Aannemelijk is weliswaar dat het bij het aangaan van de
arbeidsovereenkomst in de lijn der verwachting lag dat na een jaar een
contract voor onbepaalde duur zou volgen (mede gezien het arbeidsverleden van
P.), maar dat is onvoldoende voor toewijzing van de vordering.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat de tweede grief van Benelux Press slaagt.
Bij de grieven l. en 3., voorzover deze zijn gericht tegen de overweging van
de kantonrechter dat Benelux Press jegens P. schadeplichtig is en tegen de
terzake uitgesproken verklaring voor recht, heeft Benelux Press gelet daarop
geen belang.
In het incidenteel hoger beroep voorts
5.9 De vordering tot volledige vergoeding van de door P. gemaakte en nog te
maken kosten van rechtsbijstand komt niet voor toewijzing in aanmerking. Het
enkele feit dat P. in strijd met de geldende wettelijke bepalingen is
ontslagen, is daartoe onvoldoende. Evenmin kan Benelux Press worden
tegengeworpen dat zij van de uitspraak in eerste aanleg in hoger beroep is
gekomen, temeer niet daar Benelux Press in hoger beroep in het gelijk is
gesteld. De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden evenmin aanleiding om
af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief.
In het principaal en incidenteel hoger beroep voorts
5.10 De rechtbank ziet in de uitkomst van deze procedure aanleiding te
bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, zowel in eerste aanleg
als in principaal en incidenteel hoger beroep.
BESLISSING in hoger beroep:
De rechtbank:
in het principaal hoger beroep
– vernietigt het tussen partijen gewezen en op 1 december 1998 uitgesproken
vonnis van de kantonrechter te ‘s-Gravenhage, voor zover Benelux Press daarin
wordt veroordeeld om tegen kwijting aan P. te betalen een bedrag van ƒ 10.000
netto, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede voor zover Benelux Press
daarin wordt veroordeeld in de proceskosten.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
– compenseert de proceskosten in eerste aanleg aldus dat iedere partij de
eigen kosten draagt;
– wijst het meer of anders gevorderde af;
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep voorts
-bekrachtigt het tussen partijen gewezen en op 1 december uitgesproken vonnis
van de kantonrechter te ‘s-Gravenhage voor het overige;
– compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de
eigen kosten draagt.
Rechters
Mrs. Von Maltzahn, Wattel en De Weerd