Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 5 november 1999

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Bij een geschil als het onderhavige, waarin het uitsluitend gaat om een
uitkering tot levensonderhoud, is een uitzondering gerechtvaardigd op de
regel dat de appelrechter zonder uitdrukkelijke toestemming van de wederpartij
geen acht mag slaan op grieven die eerst bij pleidooi of bij de behandeling
van het hoger beroep ter zitting worden voorgedragen. Wel brengen de eisen
van een goede procesorde dan mee dat de wederpartij genoegzaam de gelegenheid
wordt geboden haar verweer aan te vullen en, voor zover nodig, ook overigens
haar standpunt te herzien.

Volledige tekst

1. HET GEDING IN FEITELIJKE INSTANTIES

Met een op 30 mei 1997 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie
– verder te noemen: de man – zich gewend tot de Rechtbank te Middelburg
en verzocht de bij
beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 10 mei 1996 vastgestelde
bijdrage in het levensonderhoud van verweerster in cassatie – verder te
noemen: de vrouw – op
nihil te stellen met ingang van 15 februari 1993, althans met ingang van
1 april 1995, althans te verlagen tot een zodanig bedrag en met ingang
van zodanige datum als de
Rechtbank zal vermenen te behoren.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 augustus 1997 het verzoek van
de man afgewezen en de man in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof
te ‘s-Gravenhage. Daarbij heeft hij verzocht die beschikking te vernietigen
en, opnieuw rechtdoende, met compensatie van de proceskosten in beide instanties,
de bij beschikking van het Hof te ‘s-Gravenhage van 10 mei 1996 bepaalde
alimentatie ten behoeve van de vrouw in dier voege te wijzen dat deze met
ingang van 15 januari 1998 op nihil wordt
gesteld, althans op dat bedrag en met ingang van die datum als het Hof
in goede justitie zal vermenen te behoren.

Bij beschikking van 28 augustus 1998 heeft het Hof de beschikking van de
Rechtbank te
Middelburg van 27 augustus 1997 bekrachtigd, het in hoger beroep meer of
anders verzochte afgewezen, en de man in de kosten van het geding in hoger
beroep veroordeeld.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

2. HET GEDING IN CASSATIE

Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel
uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt
tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing ter verdere
behandeling en beslissing.

3. BEOORDELING VAN HET MIDDEL

3.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
Partijen zijn in 1968 met elkaar gehuwd. De Rechtbank te Middelburg heeft
bij vonnis van 15 juli 1992 tussen hen echtscheiding uitgesproken. Het
echtscheidingsvonnis is op die dag ingeschreven in de daartoe bestemde
registers. Bij vonnis van 31 maart 1993 heeft genoemde Rechtbank de man
veroordeeld om aan de vrouw tot haar levensonderhoud ƒ 1.800 per maand
te betalen. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft deze uitspraak bij arrest
van 18 november 1994 bekrachtigd.
Bij beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 10 mei 1996 is
de man vervolgens veroordeeld om aan de vrouw met ingang van 1 januari
1996 ƒ 1.500 per maand te betalen als bijdrage in haar levensonderhoud.

3.2 In dit geding heeft de man bij zijn inleidend verzoekschrift verzocht
de bij laatst-vermelde beschikking van het Hof vastgestelde alimentatie
met ingang van 15 februari 1993, althans per 1 april 1995, op nihil te
stellen, althans te verlagen.
De Rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen.
De man heeft bij verzoekschrift van 25 oktober 1997 hoger beroep ingesteld.
Bij brief van zijn raadsman van 3 februari 1998 heeft de man, ter voorbereiding
van de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting van 13 februari
1998, aanvullende stukken aan het Hof gezonden. Deze brief heeft het Hof,
naar het overweegt, ook op 3 februari 1998 ontvangen. In deze brief heeft
de raadsman onder meer geschreven:
‘Tevens wil ik erop wijzen dat cliënt zijn stelling, dat de thans geldende
alimentatie niet in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, mede
wenst te baseren op de omstandigheid dat [de vrouw] in staat is in eigen
levensonderhoud te voorzien.’

Bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft de raadsman van
de man, naar blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, aangevoerd:
‘De vrouw kan in haar eigen levensonderhoud voorzien. Zij heeft jarenlang
hier en daar werkzaamheden verricht. De vrouw had een arbeidsovereenkomst
bij rusthuis Duinoord
voor 36 uur per week als huishoudhulp. Zij heeft er echter na de eerste
dag al de brui aan gegeven.’

Vervolgens heeft het Hof bij zijn beschikking van 28 augustus 1998 de beschikking
van de Rechtbank bekrachtigd.

3.3.1 Het middel klaagt, samengevat weergegeven, dat het Hof niet heeft
beslist op en zelfs onbesproken heeft gelaten, de hiervoor onder 3.2 vermelde
stellingen van de man, aangevoerd bij de brief van 3 februari 1998 onderscheidenlijk
bij de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting van het Hof
van 13 februari 1998.

3.3.2 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de
bedoelde stellingen van de man niet anders kunnen worden opgevat dan als
een nieuwe grief tegen de beslissing van de Rechtbank waarbij het verzoek
van de man werd afgewezen.
Het voor het hoger beroep in de rechtspraak ontwikkelde grievenstelsel
leidt tot de regel dat de appelrechter geen acht mag slaan op grieven die
eerst bij pleidooi, of, zoals hier, bij de behandeling van het hoger beroep
ter terechtzitting worden voorgedragen, tenzij de wederpartij ondubbelzinnig
erin heeft toegestemd dat zij alsnog in de rechtsstrijd worden betrokken.
De aard van een geschil als het onderhavige, waarbij het uitsluitend gaat
om een uitkering tot levensonderhoud, wettigt echter een uitzondering op
deze regel te aanvaarden en aan te nemen dat de appelrechter bij zijn beslissing
aangaande een dergelijk geschil rekening moet houden met feiten waarop
de appellant eerst na het formuleren van zijn grieven beroep doet, óók
indien daarin niet anders dan een nieuwe grief kan worden gezien. Wel brengen
de eisen van een goede procesorde dan mede dat de wederpartij genoegzaam
de gelegenheid wordt geboden haar verweer aan te vullen en, voor zover
nodig, ook overigens haar standpunt te herzien (HR 26 april 1991, NJ 1992,
407).

3.3.3 Het Hof heeft niet ervan blijk gegeven dat het de hiervoor onder
3.2 vermelde stellingen van de man in zijn beoordeling heeft betrokken.
Indien het Hof aldus de voor een geval als het onderhavige te maken, hiervoor
onder 3.3.2 vermelde, uitzondering op de daar bedoelde regel heeft miskend,
dan geeft zijn uitspraak blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Mocht
het Hof wel van bedoelde uitzondering zijn uitgegaan, dan heeft het zijn
uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel treft derhalve doel.

4. BESLISSING

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Hof te’s-Gravenhage van 28 augustus 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling
en beslissing.

Rechters

Mrs. Mijnssen, Neleman, Heemskerk, De Savornin Lohman en Kop