Instantie
President Rechtbank Utrecht
Samenvatting
Hangende een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling met zijn twee
jonge kinderen, vordert de man in kort geding dat de vrouw de kinderen
voor bepaalde perioden aan hem zal afstaan. De vrouw en haar buurman hebben
eerder aangifte gedaan van bedreiging met de dood door de man. Terzake
van die feiten is een strafrechtelijke procedure aanhangig. Ook is de man
ten aanzien van de vrouw een straatverbod opgelegd. In het nu door de man
aangespannen kort geding heeft de vrouw de processen-verbaal van aangifte
overgelegd ter ondersteuning van haar stelling dat omgang met de man niet
in het belang van de kinderen is. Tevergeefs stelt de man dat de processen-verbaal
buiten beschouwing moeten blijven nu hij daarop niet kan ingaan in verband
met de tegen hem lopende strafzaak. De president wijst de vordering af.
Gezien het herhaalde agressieve gedrag van de man, ook in het bijzijn en
ten aanzien van ten minste één van de kinderen, kan niet geconcludeerd
worden dat het op dit moment in het belang van de kinderen is om omgang
met de man te hebben.
Volledige tekst
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1. Eiser, hierna te noemen: de man, heeft gedaagde, verder te noemen:
de vrouw, in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 2 februari
2000, heeft hij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het
exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. De man heeft vervolgens bij monde van zijn advocaat zijn vordering
doen toelichten mede aan de hand van overgelegde producties.
1.3. De vrouw heeft hierop bij monde van haar advocaat verweer doen voeren
mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties.
1.4. Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft
door de man en de vrouw in persoon, hebben partijen de stukken overgelegd
en vonnis gevraagd.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1. Partijen zijn van 1986 tot 1995 met elkaar gehuwd geweest. Uit dit
huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
– N., geboren te M. op (…) 1991;
– J., geboren te M. op (…) 1994,
hierna te noemen: de kinderen.
2.2. Bij beschikking d.d. 20 juli 1995 heeft de Arrondissementsrechtbank
de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de vrouw met de voogdij
belast. In deze beschikking is een omgangsregeling bepaald tussen de kinderen
en de man, die luidt als volgt:
– elk weekeinde van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
– met ingang van de datum waarop zij de basisschool bezoeken:
– het ene weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag18.00 uur;
– het andere weekend één dag, in onderling overleg te bepalen;
– de schoolvakanties, in onderling overleg.
2.3. Op 4 november 1999 heeft de man de ruit van de voordeur van de woning
waar de kinderen thans verblijven, hierna te noemen: de woning, vernield.
2.4. Op 3 december 1999 heeft de vrouw aangifte gedaan van bedreiging door
de man. Het van deze aangifte opgemaakte proces-verbaal luidt -voor zover
relevant – als volgt:
‘ […] vanavond, vrijdag 3 december 1999 was ik thuis met mijn 2 kinderen.
Ook mijn moeder was in huis. Omstreeks 19.00 uur werd er aangebeld bij
de voordeur. Ik heb tussen de luxaflex naar buiten gekeken en zag een groen
bestelbusje voor het huis staan. Ik wist gelijk dat J.B. voor de deur stond.
Ik heb de deur niet opengedaan omdat ik verwachtte dat J.B. zich weer erg
agressief zou gedragen.
Toen ik niet opendeed hoorde ik, dat de deurbel werd ingedrukt en gedurende
zeer lange tijd werd vastgehouden. Ik reageerde hier niet op.
Hierna hoorde ik dat J. B. voor het huis begon te roepen en te schreeuwen.
Hij begon vreselijk te schelden en bedreigingen te uiten.
Ik hoorde hem roepen: ‘Ik blijf hier net zolang staan totdat je de deur
open doet en dan sla ik je hersens in.’ Dit heeft hij diverse malen herhaald.
Hij bleef maar schelden. Ik hoorde dat hij zei: ‘Die teringmoeder van je
krijg ik ook wel’. Hij riep ook onze zoon N. Hij riep onder andere tegen
hem: ‘Als je niet aan de deur komt met je kankersmoel, dan ben je binnenkort
net zo dood als je moeder.’
J. B. heeft al eerder bedreigingen geuit. Ik ben echt doodsbang dat hij
zijn bedreigingen ten uitvoer zal brengen.’ […]
2.5. Op 3 december 1999 heeft de heer C.J. A., die tegenover de woning
woont, aangifte gedaan van bedreiging met de dood door de man. Het van
deze aangifte opgemaakte proces-verbaal luidt- voor zover relevant – als
volgt:
‘Vanavond vrijdag 3 december 1999 was ik samen met mijn echtgenote en mijn
2 kleine kinderen in de woonkamer van onze woning. Ons huis staat op de
R. de Roverlaan ter hoogte van de kruising met de Jonker Fransstraat te
M.
Omstreeks 19.15 uur kwam er een bestelbusje aanrijden. Dat busje stopte
op de Jonker Fransstraat. Uit dat busje stapte J.B. Ik ken hem niet echt
maar ik weet dat zijn ex-vrouw daar woont. Ik weet ook dat J.
B. de afgelopen tijd enkele keren veel problemen heeft veroorzaakt bij
zijn ex-vrouw.
Ik stond in mijn woonkamer voor het raam naar buiten te kijken. Ik wilde
kijken wat er zou gebeuren. Ik stond in een goed verlichte woonkamer, dus
J. B. kon mij zien staan. Ik zag dat J.B. enige tijd voor de deur bij zijn
ex-vrouw stond en daar aanbelde.
Op een gegeven moment, ik denk dat het ongeveer 19.30 uur was zag ik dat
J.B. naar zijn bestelbus liep: Ik zag dat hij iets uit die bus pakte. Met
dat voorwerp in zijn hand liep hij in de richting van mijn woning. Hij
stopte een meter of 3 á 4 voor mijn woning achter het hekje van de voortuin.
Ik zag dat hij in zijn rechterhand een pistool had. Hij hief die arm op
en richtte dat pistool op mij, terwijl ik achter de ruit stond. […]’
2.6. Bij vonnis d.d. 1 februari 2000 heeft de president van de arrondissementsrechtbank
Dordrecht de man ten aanzien van de vrouw een straatverbod opgelegd.
3. HET GESCHIL EN DE BEOORDELING ERVAN
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt
verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering
in dat de vrouw veroordeeld wordt de kinderen van partijen aan de man af
te staan gedurende één weekeinde in de 14 dagen vanaf vrijdagavond tot
zondagavond, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties.
3.2. Het verweer van de vrouw komt in het volgende voor zoveel nodig aan
de orde.
3.3. Een vordering als de onderhavige kan slechts toegewezen worden, indien
het belang van het kind meebrengt dat er voorlopig omgang tussen de – niet
met het gezag belaste – ouder en het kind plaatsvindt.
3.4. De president ziet – gezien het feit dat reeds op 22 februari 2000
het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling door de rechtbank behandeld
zal worden – geen aanleiding om thans een onderzoek door de Raad voor de
Kinderbescherming te gelasten, zoals ter zitting verzocht door de man.
3.5. Bij de beoordeling of voldaan is aan hetgeen onder 3.3 is overwogen,
zijn met name de door de vrouw overgelegde processen-verbaal van aangifte
van belang.
3.6. De man heeft ten aanzien van deze processen-verbaal gesteld dat deze
buiten beschouwing dienen te blijven, nu hij hierop niet kan ingaan in
verband met de tegen hem lopende strafzaak.
3.7. Dit betoog van de man wordt verworpen. Het staat ter vrije keuze van
een persoon tegen wie strafrechtelijke procedure aanhangig is, om in een
gelijktijdig lopende civiele procedure argumenten naar voren te brengen
die betrekking hebben op producties die zowel in de civiele als in de strafrechtelijke
procedure een rol spelen. Indien die persoon ervoor kiest om deze argumenten
in de civiele procedure niet aan te voeren, kan deze keuze dan ook niet
aan de wederpartij in die procedure worden tegengeworpen en niet leiden
tot het oordeel dat vorenbedoelde producties buiten beschouwing dienen
te blijven. Dit zou anders kunnen zijn, indien de hiervoor bedoelde wederpartij
misbruik maakt van recht door een civiele procedure te starten met het
enkele doel om vorenbedoeld persoon te dwingen aldus zijn strategie in
de strafrechtelijke procedure prijs te geven. Daarvan is – mede gezien
het feit dat het onderhavige kort geding niet is aangespannen door de hiervoor
bedoelde wederpartij, maar door vorenbedoeld persoon zelf – in het onderhavige
geval geen sprake. Daar komt nog bij dat – indien de door de vrouw overgelegde
processen-verbaal buiten beschouwing zouden blijven – de vrouw in haar
verdediging in de onderhavige kort gedingprocedure zou worden geschaad.
3.8. Uit de door de vrouw overgelegde processen-verbaal en het feit dat
de man onder andere op basis van deze processen-verbaal het onder 2.6 bedoelde
straatverbod is opgelegd, wordt voldoende aannemelijk dat de man zich recentelijk
en herhaaldelijk tegenover de vrouw agressief en bedreigend heeft gedragen.
Voorts is op basis van deze processen-verbaal – en met name het proces-verbaal
d.d. 3 december 1999 – aannemelijk dat de man zich eveneens agressief en
bedreigend heeft gedragen in het bijzijn van en ten aanzien van (tenminste
één van) de kinderen. Tenslotte is in deze van belang dat aangenomen moet
worden dat het feit dat de man op 4 november 1999 de ruit van de voordeur
van de woning heeft ingetrapt – ook al bevonden de kinderen zich op dat
moment niet in de woning – grote indruk op de kinderen heeft gemaakt.
3.9. Gezien het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat het op dit
moment in het belang van de kinderen is om omgang met de man te hebben.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.10. Aangezien partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de kosten van
deze procedure tussen hen worden gecompenseerd op de wijze als hieronder
is bepaald.
4. DE BESLISSING
De president:
4.1. wijst de vordering af;
4.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin
dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Heden, de derde december negentienhonderd negenennegentig, ten verzoeke
van J. B., wonende te M. (Gemeente Z.) , woonplaats kiezende te Vianen
aan de Ursulinenhof 1 ten kantore van Boogaard Fabisch Meijer advocaten,
van wie mr A.M.F. Fabisch als raadsman optreedt, alsmede te Utrecht ten
kantore van mr J.W.M. Wagenaar aan de Maliebaan 98 die ten dezer tot procureur
wordt gesteld, krachtens daartoe door de President van de Arrondissementsrechtbank
te Utrecht verstrekte last
Heb ik, Albertus Maria Franciscus Keijzer, kandidaat-deurwaarder, als toegevoegd
kandidaat-deurwaarder werkzaam ten kantore van Adrianus Johannes Visser,
deurwaarder bij de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, ter standplaats
Nieuwegein, kantoorhoudende en mitsdien woonplaats hebbende te Nieuwegein
aan de Meppelerschans 5;
GEDAGVAARD:
H.F. v.D. wonende te M. aan de (…), aldaar aan haar woonhuis mijn exploit
doende en afschrift daarvan latende aan:
Voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk
voorgeschreven, omdat ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift
kon worden gelaten.
OM
op woensdag de vijftiende december negentienhonderdnegenennegentig des
voormiddags om 11.00 uur in persoon of vertegenwoordigd door een procureur
te verschijnen ter terechtzitting van de Edelachtbare Heer President van
de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, alsdan aldaar rechtsprekende in
kort geding in het Gerechtsgebouw aan de Hamburgerstraat 28;
TENEINDE:
te horen eis doen en concluderen als volgt:
1. Partijen zijn voormalige echtelieden. Zij zijn gescheiden bij beschikking
van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem dd. 20 juli 1995. De echtscheiding
is aangetekend in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente
M. op 27 oktober 1995.
2. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren de thans nog minderjarigen:
N., geboren te M. op (…) 1991 en
J., geboren te M. op (…) 1994.
Het gezag over de kinderen berust bij gedaagde.
3. Door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem is bij voornoemde beschikking
bepaald daT als omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen zal
gelden: elk weekeinde van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en met
ingang van de datum waarop zij de basisschool bezoeken: het ene weekeinde
van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en het andere weekeinde één
dag in onderling overleg te bepalen. Schoolvakanties zijn in overleg.
4. Sinds geruime tijd is als omgangsregeling tussen partijen overeengekomen
eens in de 14 dagen van vrijdagavond tot zondagavond waarbij elser de kinderen
haalt en weer terugbrengt.
5. Op 1 november 1999 heeft gedaagde de omgangsregeling abrupt beëindigd
in verband met het feit dat eiser haar moeder zou hebben aangerand althans
mishandeld. Van laatstbedoeld feit is door de moeder van gedaagde, mevrouw
C.M. v. D.-B. aangifte gedaan, naar aanleiding waarvan eiser in verzekering
is gesteld. De inbewaringstelling is door de Rechter-Commissaris geschorst
op 12 november 1999.
6. Eiser heeft daarna getracht langs minnelijke weg de omgangsregeling
in enigerlei vorm hervat te krijgen, doch tot op heden tevergeefs. Op 18
november 1999 liet gedaagde via haar raadsvrouwe weten geen vertrouwen
meer te hebben in eiser op grond van diens agressie, alcoholgebruik en
ruzies.
7. Gezien het bovenstaande heeft eiser er spoedeisend belang bij de hierna
te vragen voorziening.
8. Aan gedaagde wordt aangezegd dat bij verschijning een vast recht wordt
geheven van ƒ 400. Aan on- en minvermogenden kan vermindering van dit vast
recht worden verleend.
MITSDIEN:
het de Edelachtbare Heer President der Arrondissementsrechtbank behage
gedaagde bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen
de kinderen van partijen aan eiser al te staan gedurende één weekeinde
in de 14 dagen vanaf vrijdagavond tot zondagavond, alsmede gedurende de
helft van de schoolvakanties, zulks voor de eerste maal op het eerstkomende
weekeinde na datum vonnis, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000 voor
iedere keer dat gedaagde nalatig is te voldoen aan vorenstaande omgangsregeling,
met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
De kosten dezes van mij, deurwaarder, bedragen
exploot ƒ 40,35
afstand ƒ 20,30
afschrift ƒ 8,70
++++++++
ƒ 69,35
b.t.w. ƒ 12,14
++++++++
ƒ 81,49
art. 2 Rv. ƒ 18,85
b.t.w. ƒ 3,30
++++++++
ƒ 103,64
Rechters
Mr. Van der Burg-van Geest