Instantie
Gerechtshof ‘s-Gravenhage
Samenvatting
De vader komt in beroep van een beschikking van de rechtbank, waarbij hem een
alimentatieverplichting is opgelegd ten behoeve van zijn twee minderjarige
kinderen. De vader is opnieuw gehuwd buiten iedere gemeenschap van goederen.
Zijn echtgenote heeft inkomsten uit een fruitteeltbedrijf. De vader heeft een
WAO-uitkering ten bedrage van 1.752 gulden netto en verricht gedurende
gemiddeld 10 uur per week onbetaald arbeid in het bedrijf van zijn vrouw. Hij
heeft een schuld van ongeveer 45.000 gulden.
Bij het bepalen van de draagkracht wordt de alleenstaandennorm toegepast,
omdat de echtgenote van de man in haar eigen onderhoud en dat van hun
kinderen voorziet. Er wordt rekening gehouden met bijzondere kinderaftrek van
109 gulden per kind per maand, waarop de vader aanspraak heeft als de
alimentatie wordt opgelegd. Voorts telt het hof 200 gulden bruto per week bij
in verband met het onbetaalde werk. De schuld wordt buiten beschouwing
gelaten omdat niet is komen vast te staan dat de vader op die schuld
afbetaalt. Het hof oordeelt dat de draagkracht van de vader een
alimentatieverplichting van 400 gulden per kind per maand toelaat, en
bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank.
Volledige tekst
Procesverloop
De vader is op 12 november 1999 in hoger beroep gekomen van de beschikking
van de rechtbank te Middelburg van 15 september 1999, waarbij op verzoek van
de moeder is bepaald dat de vader aan haar ƒ 400 per kind per maand
kinderalimentatie dient te betalen voor de minderjarige kinderen van de
partijen:
M.C., geboren op 25 oktober 1984, en
J.M., geboren op 21 februari 1987.
De moeder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de vader zijn bij het hof brieven ingekomen, gedateerd op 15 november
1999, 15 december 1999 en 27 januari 2000.
Namens de moeder is bij het hof een brief ingekomen gedateerd 26 januari
2000.
Op 2 februari 2000 is de zaak mondeling behandeld. Ter zitting heeft de vader
producties overgelegd.
Vaststaande feiten
Het hof vermeldt bedragen in hele guldens.
1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de
volgende feiten als niet of onvoldoende weersproken tussen de partijen
vaststaan.
2. Bij vonnis van 6 april 1988 heeft de rechtbank te Middelburg tussen de
partijen, met elkaar gehuwd op 28 februari 1984, de echtscheiding
uitgesproken, welk vonnis op 18 augustus 1988 is ingeschreven in de daartoe
bestemde registers.
3. Bij opvolgende beschikking van 10 mei 1988 heeft de rechtbank de moeder
benoemd tot voogdes en de vader benoemd tot toeziend voogd over voornoemde
minderjarigen. Kinderalimentatie heeft de moeder destijds niet gevraagd,
gelet op de hoge schuldenlast van de vader en diens faillissement.
4. In 1990 is het verzoek van de moeder om ten laste van de vader
kinderalimentatie te bepalen door de rechtbank Middelburg afgewezen bij
ontbreken van voldoende draagkracht.
5. In 1993 is door de gemeente, naar het hof aanneemt de gemeente T., bepaald
dat de vader geen verhaalsbijdrage is verschuldigd voor door de gemeente aan
de moeder verstrekte bijstand.
6. De minderjarigen verblijven bij de moeder. Zij hebben geen contact of
omgang met de vader.
Ten aanzien van de vader.
7. De vader ontvangt een WAO-uitkering op basis van een
arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80. Per maand bedraagt zijn netto
uitkering ƒ 1.752 (exclusief vakantietoeslag) volgens de specificatie van
juli 1999. Zijn uitkering wordt in januari en in juli van elk jaar
geïndexeerd. Hij is ziekenfondsverzekerde. Hij heeft eenmalig tegen betaling
een cursus gegeven aan portiers van discotheken.
8. De vader is buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw W.
W. en vormt met haar en hun twee minderjarige kinderen een gezin. De
echtgenote van de vader voorziet in haar eigen levensonderhoud door middel
van inkomsten uit een fruitteeltbedrijf. De vader verricht, met toestemming
van de uitkeringsinstantie, onbetaalde werkzaamheden in dat fruitteeltbedrijf
gedurende gemiddeld 10 uur per week.
9. De woonlast van het gezin van de vader bedraagt per maand:
– ƒ 1.808 rentelasten op een aflossingsvrije hypothecaire lening ter grootte
van ƒ 350.000 gevestigd op eigendommen van de echtgenote van de vader,
– ƒ 391 spaar- en risicopremie, gekoppeld aan de hypothecaire lening.
10. De vader heeft een schuld van ƒ 45.408 aan het LISV wegens in 1988 en
1989 ten onrechte ontvangen WAO-uitkering.
Ten aanzien van de moeder.
11. De moeder vormt met de minderjarigen een eenoudergezin. Zij heeft een
inkomen van ƒ 2.200 netto per maand. Zij betaalt ƒ 776 per maand aan
woonlasten.
Beoordeling van het hoger beroep
12. In geschil is de ontvankelijkheid van de moeder in haar inleidende
verzoek, de behoefte aan kinderalimentatie en de draagkracht van de vader.
13. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw
beschikkende: primair, de moeder in haar verzoek (in eerste aanleg)
niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair, het verzoek van de moeder af te
wijzen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De ontvankelijkheid van de moeder in eerste aanleg.
14. De moeder heeft aan haar verzoek in eerste aanleg ten grondslag gelegd
dat, na de beslissing van de rechtbank te Middelburg op haar verzoek om
kinderalimentatie in 1990, de draagkracht van de vader is gewijzigd in die
mate dat hij thans wel in staat is kinderalimentatie aan haar te betalen.
Daarmee is voldaan aan de wettelijke grond voor het wijzigingsverzoek van de
moeder in eerste aanleg, zodat het hof het primaire verzoek van de vader in
hoger beroep zal afwijzen.
De behoefte aan kinderalimentatie.
15. De vader erkent dat de minderjarigen behoefte hebben, doch betwist dat de
moeder behoefte heeft aan kinderalimentatie ter hoogte van ƒ 400, – per maand
per kind. Het hof zal rekening houden met een behoefte van de moeder aan
kinderalimentatie van ƒ 400, – per maand per kind, omdat de vader onvoldoende
gemotiveerd heeft betwist dat die behoefte minder bedraagt en het verzochte
bedrag het hof billijk voorkomt voor schoolgaande kinderen van 15 en 13 jaar.
De draagkracht van de vader.
Het hof gaat uit van de vaststaande feiten, voorzover hieronder daarvan niet
is afgeweken.
16. Het hof gaat uit van het inkomen van de vader uit WAO-uitkering – zoals
blijkt uit de uitkeringsspecificatie van juli 1999, omdat niet vaststaat dat
hij uit het fruitteeltbedrijf van zijn echtgenote directe inkomsten geniet.
Het inkomen uit de eenmalige cursus laat het hof buiten beschouwing, omdat
niet aannemelijk is dat dit blijvend inkomen betreft.
17. Het hof gaat ervan uit, dat de vader met zijn onbetaalde werkzaamheden ƒ
20 bruto per uur kan verdienen en rekent hem dus, bij een tienurige werkweek,
ƒ 200 bruto per week aan inkomen toe boven zijn uitkering.
18. Het hof past bij de bepaling van de draagkracht de alleenstaandennorm
toe, omdat aannemelijk is dat de echtgenote van de vader in haar eigen
levensonderhoud en in dat van hun twee kinderen kan voorzien, gelet op de
privé-onttrekkingen aan het fruitteeltbedrijf van ruim ƒ 100.000 zowel in
1997 als in 1998, hetgeen blijkt uit de overgelegde jaarstukken.
19. Met de schuld aan het LISV houdt het hof geen rekening, omdat niet is
komen vast te staan dat de vader op deze schuld afbetaalt.
20. Het hof houdt rekening met bijzondere kinderaftrek van ƒ 109 per kind per
maand, omdat de vader daarop aanspraak kan maken als de bepaalde
kinderalimentatie wordt opgelegd.
21. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een kinderalimentatie
toelaat van ƒ 400 per maand per kind, welke alimentatie in overeenstemming is
met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak moet worden
bekrachtigd.
22. Nu de rechtbank geen ingangsdatum van de alimentatie noemt, gaat het hof
ervan uit, dat de rechtbank heeft bedoeld dat de alimentatie op de dag van de
beschikking, 15 september 1999, ingaat.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Rechters
Mrs. Schuering, Koning en Pannekoek-Dubois