Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 20 maart 2000

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Het huwelijk dient als feitelijk verbroken te worden beschouwd op het moment
van het vertrek van de vrouw naar het opvanghuis, nu zij niet meer naar haar
echtgenoot is teruggekeerd en er inmiddels een echtscheiding tot stand is
gekomen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom klemmende redenen
van humanitaire aard ontbreken. Eiseres heeft aangetoond dat er sprake was
van geweld binnen het huwelijk wat geleid heeft tot de verbreking daarvan.
T.a.v. de stelling van de vrouw dat in Egypte een echtscheiding naar
Nederlands recht niet wordt erkend, heeft verweerder onvoldoende
zorgvuldigheid betracht door niet te onderzoeken of het huwelijk van eiseres
bij haar terugkeer naar Egypte aldaar nog immer als geldig zal worden
beschouwd en er eenvoudigweg van uit te gegaan dat de voormalige echtgenoot
van eiseres door middel van familieberaad zal kunnen worden bewogen om mee te
werken aan een echtscheiding. Beroep gegrond.

Volledige tekst

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op 22 december 1968, bezit de Egyptische nationaliteit.
Zij verblijft sedert 16 december 1994 als vreemdeling in de zin van de
Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 28 februari 1997 heeft zij een
aanvraag ingediend om opheffing van de beperking ‘verblijf bij Nederlandse
echtgenoot en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst gedurende
dat verblijf’ onder welke beperking haar met ingang 20 december 1994 een
vergunning tot verblijf is verleend. Bij besluit van 25 september 1997 heeft
verweerder de aan eiseres verleende vergunning tot verblijf ingetrokken.
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 27 april
19997 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Op 22 mei heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de
rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken
ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring
van het beroep.

3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 februari
2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn
gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde.

II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in
rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de
toetsing aan geschreven en ongeschreven regels kan doorstaan.

2. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor een vergunning voor
voortgezet verblijf na verbreking huwelijk. Eiseres is van oordeel dat
verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat haar huwelijk op
het moment dat zij naar een opvanghuis vertrok als feitelijk verbroken moet
worden beschouwd. Eiseres is op 20 januari 1994 in Egypte in het huwelijk
getreden en heeft zich, nadat aan haar een MVV was verleend, op 16 december
1994 bij
haar echtgenoot in Nederland gevoegd. Op 10 januari 1997 is zij na een
echtelijke ruzie waarbij zij door haar echtgenoot werd mishandeld, met haar
minderjarige zoon door de politie naar een ‘blijf van mijn lijf huis’ in
Amsterdam gebracht. De echtgenoot van eiseres heeft haar verblijfplaats
ontdekt en heeft eiseres opnieuw bedreigd waarna zij naar een geheim adres in
B is gebracht. De echtgenoot heeft, na lange tijd te hebben geweigerd,
uiteindelijk toegestemd in een echtscheiding. Bij de echtscheiding is de
voogdij over het minderjarig kind van eiseres
aan eiseres toegewezen en werd een omgangsregeling voor de echtgenoot van
eiseres vastgesteld. Bij een van die bezoeken heeft de echtgenoot het kind
meegenomen en, naar later bleek, naar Egypte ontvoerd. Blijkens een brief van
een Egyptische advocaat heeft de echtgenoot in Egypte verzocht de voogdij
over het kind aan zijn moeder toe te kennen. Door middel van een kort geding
is de echtgenoot onder dreiging van gijzeling er uiteindelijk toe bewogen
vier maanden nadat hij het kind had ontvoerd het kind terug te brengen naar
Nederland.
Eiseres stelt dat zij niet naar Egypte kan terugkeren omdat in Egypte het
Nederlands (echtscheidings)recht niet wordt erkend en haar huwelijk aldaar
nog steeds als geldig zal worden beschouwd. Onder deze omstandigheden is
eiseres van mening dat, zo zij geen aanspraak kan maken op een zelfstandige
verblijfsvergunning na verbreking huwelijk, zij op grond van klemmende
redenen van humanitaire aard voor verblijf in Nederland in aanmerking komt.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor toelating in
aanmerking komt. Het huwelijk van eiseres heeft niet ten minste drie jaar
geduurd zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning voor
voortgezet verblijf na verbreking huwelijk. Voorts ziet verweerder in casu
onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiseres op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard voor toelating in aanmerking komt.

4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

5. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie
hier te land bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij
vreemdelingen in het algemeen – behoudens verplichtingen voortvloeiende uit
internationale overeenkomsten – slechts voor verlening van een vergunning tot
verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een
wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende
redenen van humanitaire aard.

6. Het beleid met betrekking tot voortgezet verblijf na verbreking huwelijk
is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) in hoofdstuk B 1/2.

7. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge B1/2.3 Vc kan een vreemdeling
in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfstitel, indien het huwelijk
voor de verbreking reeds drie jaar heeft bestaan, waarvan ten minste één jaar
direct voorafgaande aan de verbreking tijdens een op grond van artikel 9 of
10 Vw toegestaan verblijf in Nederland. Vast staat dat eiseres op 20 januari
1994 in het huwelijk is getreden en dat zij op 10 januari 1997 naar een
opvanghuis is vertrokken. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat
op het moment van het vertrek van eiseres naar bedoeld opvanghuis het
huwelijk tussen eiseres en haar echtgenoot als feitelijk verbroken dient te
worden beschouwd nu eiseres niet meer naar haar echtgenoot is teruggekeerd en
er inmiddels een echtscheiding tot stand is gekomen.

Voorts overweegt de rechtbank dat indien het huwelijk korter dan drie jaar
heeft geduurd de vreemdeling ingevolge B1/2.4 Vc op grond van klemmende
redenen van humanitaire aard in aanmerking kan komen voor een vergunning tot
verblijf. In het geval van gescheiden vrouwen zal een belangenafweging moeten
plaatsvinden waarbij een combinatie van de volgende factoren een rol speelt:
– de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst
– de maatschappelijke positie van de betrokkene in het land van herkomst
– de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land
aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is
– de zorg die de betrokkene heeft voor kinderen die hier te lande zijn
geboren en/of getogen
– aangetoond (seksueel) geweld binnen het huwelijk, wat heeft geleid tot de
feitelijke verbreking van het huwelijk. (Dit kan onder meer aangetoond worden
aan de hand van processen-verbaal, medische rapporten, verklaringen van
opvanghuizen).

De rechtbank is van oordeel dat verweerder in casu onvoldoende gemotiveerd
heeft aangegeven waarom in de omstandigheden van eiseres geen
aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat in haar geval sprake is
van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan zij voor
toelating in Nederland in aanmerking komt. Eiseres heeft door middel van een
proces-verbaal van de regiopolitie Kennemerland aangetoond dat er sprake was
van geweld binnen het huwelijk, wat heeft geleid tot de feitelijk verbreking
daarvan.
De stelling van eiseres dat in Egypte een echtscheiding naar Nederlands recht
niet wordt erkend en zij bij terugkeer naar Egypte naar Egyptisch recht nog
immer gehuwd zal zijn, heeft verweerder niet bestreden.Verweerder heeft
slechts verwezen naar krantenartikelen waaruit blijkt dat eiseres naar
Egyptisch recht thans de mogelijkheid heeft om echtscheiding aan te vragen en
heeft zich op het standpunt gesteld dat, aangezien de voormalig echtgenoot
van eiseres, blijkens de verklaringen van eiseres ten overstaan van de
ambtelijke commissie, tot haar familie behoort, niet valt uit te sluiten dat
hij – na familieberaad – zijn medewerking zal verlenen aan een echtscheiding.

De rechtbank wijst er allereerst op dat bedoelde krantenartikelen eerst in
beroep door verweerder zijn overgelegd zodat deze artikelen gezien het
ex-tunc karakter van de toetsing in beroep bij de beoordeling van het
bestreden besluit niet kunnen worden meegewogen. Voorts is de rechtbank van
oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het
nemen van de bestreden beslissing door niet te onderzoeken of het huwelijk
van eiseres bij terugkeer van eiseres naar Egypte aldaar nog immer als geldig
zal worden beschouwd en er
eenvoudigweg van uit is gegaan dat de voormalige echtgenoot van eiseres door
middel van familieberaad zal kunnen worden bewogen om mee te werken aan een
echtscheiding. Dit maakt dat het bestreden besluit naar het oordeel van de
rechtbank onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een draagkrachtige
motivering ontbeert, zodat hij om die redenen voor vernietiging in aanmerking
komt.

8. Het beroep is derhalve gegrond.

9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de
kosten dit eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs
heeft moeten maken . Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit
proceskosten bestuurrecht vastgesteld op vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor
het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde
per punt van ƒ 710 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een
toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge
artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de
griffier te geschieden.

III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank ‘s-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit;

3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;

4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420-, onder aanwijzing
van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die
deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;

5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser
betaalde griffierecht ad ƒ 210 vergoedt.

IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Rechters

Mrs. Van der Ven, Van Waesberge en Teulings