Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Amsterdam, 28 maart 2000

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Amsterdam

Samenvatting


Eiseres, Marokkaanse, is in 1997 gehuwd met de Nederlander B., uit welke
relatie een kind is geboren dat de Nederlandse nationaliteit heeft. Nog
voordat besloten is op haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf bij B.,
verbreekt eiseres de relatie. Zij doet een aanvraag voor verblijf op grond
van klemmende redenen van humanitaire aard omdat zij ernstige problemen
voorziet wanneer zij met haar Nederlandse, niet- moslim kind naar Marokko
terugkeert met betrekking tot inschrijving van het kind, het verkrijgen van
een verblijfsvergunning en het volgen van onderwijs. De rechtbank is van
oordeel dat van eiseres niet verlangd kan worden dat zij bij terugkeer in
Marokko, om deze problemen te ver- mijden, in strijd met de waarheid op-
geeft dat het kind van een onbekende vader is, nu niet bekend is in hoeverre
dit als strafbaar wordt aangemerkt en, indien strafbaar, tot vervolging
leidt. Bovendien zal uit haar paspoort blijken dat het kind een andere naam
heeft en de Nederlandse nationaliteit. Ook is er geen zekerheid met
betrekking tot de verblijfsstatus van het kind in Marokko. Het beroep wordt
gegrond verklaard.

Volledige tekst

1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1. Eiseres, geboren op (…)1971 bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 2
juli 1997 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf
voor verblijf bij Nederlandse echtgenoot B.. Bij besluit van 18 december 1997
heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit
besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 8 januari 1998. Dit bezwaar is
bij besluit van 10 juni 1999 ongegrond verklaard.

2. Bij beroepschrift van 28 juni 1999, aangevuld bij schrijven van 5 augustus
1999 (met bijlagen), heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep
ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep
versneld te zullen behandelen. Op 5 oktober 1999 zijn de op de zaak
betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het
verweerschrift van 11 februari 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2000. Eiseres is
aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E. Akkermans, advocaat te
Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr.
J.A.C. Verbeek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van
verweerders ministerie. Tevens waren ter zitting aanwezig M. Melehi, als
tolk, en A. van Hoof, maatschappelijk werkster.

II. OVERWEGINGEN

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan
houden.

2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende
feiten. Eiseres verblijft sedert 1 juni 1993 als vreemdeling in de zin van de
Vw in Nederland. Op 6 september 1993 heeft eiseres een aanvraag ingediend om
verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: “verblijf bij
Nederlandse partner V. en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst
gedurende dat verblijf”. Bij besluit van 12 oktober 1993 is dit verzoek
afgewezen. Eiseres heeft op 12 november 1993 verzocht om herziening van dit
verzoek en tevens om wijziging van het doel in “verblijf bij partner A.”. Bij
besluit van 23 november 1994 is dit herzieningsverzoek afgewezen. Eiseres
heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Uit de relatie met de
Nederlander B. is op 14 april 1997 N. geboren, die de Nederlandse
nationaliteit bezit. Op 2 juli 1997 is eiseres in Amsterdam met B. in het
huwelijk getreden. Op 8 juli 1997 heeft eiseres de onderhavige aanvraag
ingediend. B. ontving ten tijde van de aanvraag een uitkering op grond van de
Algemene Arbeidsongeschikheidswet ad ƒ 1.355,72 per maand. Uit opgave van de
gemeentelijk basisadministratie van Amsterdam blijkt dat B. sinds 4 augustus
1997 staat uitgeschreven naar ‘s-Gravenhage.

3.1. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat B. verslaafd is aan alcohol en
drugs en dat van haar derhalve niet kon worden verwacht dat zij bij hem zou
blijven wonen. Zij is van mening dat aan haar op grond van klemmende redenen
van humanitaire aard een vergunning tot verblijf zou moeten worden verleend.
In Marokko heeft zij geen werk en geen huis. Zij heeft de verzorging van een
jong kind en zal zich als alleenstaande gescheiden vrouw in Marokko niet
zelfstandig kunnen handhaven. Zij zal van haar moeder afhankelijk zijn. Haar
moeder is echter al hoogbejaard en kan haar en haar zoon niet opvangen.
Eiseres heeft haar vader nooit gekend. Zij is het enige kind van haar moeder.
Eiseres doet een beroep op artikel 3 van het Vierde Protocol van het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM), waarin onder meer het belang wordt beschermd van een kind
om in het land waarvan hij de nationaliteit bezit te wortelen door daar de
jeugdjaren door te brengen en er onderwijs te volgen. Voorts doet eiseres een
beroep op het Verdrag voor de rechten van het kind. Op grond van dit verdrag
hebben kinderen die in Nederland zijn geboren en wonen het recht om in
Nederland op te groeien, onderwijs te volgen en recht op gezondheidszorg.
Omdat eiseres in Marokko niet zelfstandig in haar levensonderhoud en dat van
haar zoon zal kunnen voorzien, zal N. waarschijnlijk niet naar school kunnen.
Als hij ziek wordt zal verzoekster de medische kosten niet kunnen betalen.

3.2. In beroep heeft eiseres aan het vorenstaande toegevoegd dat haar moeder
haar niet kan en wil opvangen. Haar Nederlandse, niet-moslim kind kan in
Marokko niet worden ingeschreven, krijgt geen verblijfsvergunning en kan daar
niet naar school. Bij afweging van de betrokken belangen weegt het belang van
eiseres om samen met N. in Nederland te kunnen blijven zwaarder dan het
belang van verweerder bij het niet toelaten van eiseres. Eiseres is overigens
strafbaar in Marokko nu zij is gehuwd met een niet-moslim. Voorts stelt
eiseres dat er op grond van artikel 8 van het EVRM sprake is van een
positieve verplichting eiseres tot Nederland toe te laten. Zodra eiseres een
vergunning tot verblijf heeft gekregen zal zij werk gaan zoeken. Eiseres
volgt al intensief lessen Nederlandse taal en zij volgt een
inburgeringstraject. Zij ziet haar toekomst met N. in Nederland. Eiseres
verwijst naar de uitspraak van 3 oktober 1997 (AWB 97/1530 VRWET, JV 1998,
23) en naar de uitspraak van 24 november 1998 (AWB 98/1088 VRWET), beide van
deze rechtbank en zittingsplaats. In de eerstgenoemde uitspraak is verwezen
naar een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van
20 april 1995, uitgebracht in een vergelijkbare zaak (AWB 94/5750 VRWET). Ook
eiseres verwijst naar dit ambtsbericht. De rechtbank overweegt in de
uitspraak van 3 oktober 1997:
“Hierin is onder meer het volgende vermeld. Kinderen van een Marokkaanse
moeder (die niet gehuwd is met een Marokkaan) die buiten Marokko zijn
geboren, kunnen in Marokko als van Marokkaanse nationaliteit worden
ingeschreven als zij van onbekende vader zijn. Aan niet-Marokkaanse kinderen
die in Marokko wonen kan bij decreet de Marokkaanse nationaliteit worden
verleend, doch slechts vanaf hun meerderjarigheid, nadat zij daartoe een
verzoek hebben ingediend. Er wordt tevens gewezen op de mogelijkheid om bij
terugkeer in Marokko kinderen te doen inschrijven in de registers van de
burgerlijke stand “als kinderen van onbekende vader”. Daartoe dienen nieuwe
geboortebewijzen te worden uitgeschreven, waarna de rechtbank in Marokko de
kinderen als natuurlijke kinderen van de moeder kan erkennen. Hiervoor is de
bijstand van een advocaat noodzakelijk. Tevens wordt opgemerkt dat een
dergelijke procedure -weinig gebruikelijk- langdurig en administratief
gecompliceerd zou kunnen zijn, doch niet onmogelijk. Voor kinderen die op een
dergelijke manier Marokkaan zijn geworden zal het leven in een grote stad wel
mogelijk zijn. Op het platteland zou bij het bekend worden van de werkelijke
situatie van het gezin, het leven zeker problematisch kunnen zijn. Daarnaast
valt uit dit ambtsbericht op te maken dat het een Marokkaanse (moslim) vrouw
naar Marokkaans recht verboden is te huwen met een man die geen moslim is.
Een dergelijke vrouw is strafbaar. Kinderen uit een dergelijk huwelijk kunnen
zich niet zonder meer in Marokko vestigen. De hiervoor beschreven procedure
kan voor dit probleem een oplossing zijn. De Nederlandse kinderen dienen in
het bezit te zijn van een vergunning tot verblijf. Deze wordt niet
automatisch, maar slechts onder voorwaarden verleend. Indien de kinderen bij
vestiging in Marokko de Nederlandse nationaliteit behouden, hebben zij geen
mogelijkheid de Marokkaanse nationaliteit te verkrijgen tot zij meerderjarig
zijn. Indien de kinderen volgens eerdergenoemde procedure worden ingeschreven
als Marokkaanse kinderen,
hebben zij naar Marokkaans recht uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit. In
dit geval kunnen zij zonder problemen deelnemen aan het onderwijs. Voor
Nederlandse -niet- moslim- kinderen is dit niet het geval. Als toelating tot
enige school al mogelijk is, zullen zij daar zeker grote problemen met
docenten en medeleerlingen ondervinden’.
De rechtbank vervolgt in rechtsoverweging 13 en 14:
“De rechtbank stelt tevens vast dat niet in geschil is dat het kind niet
zonder meer mee kan naar Marokko en zich daar niet zonder meer kan vestigen.
Uit genoemd ambtsbericht blijkt dat Nederlandse -niet-moslim- kinderen niet
zonder enig probleem kunnen deelnemen aan het Marokkaanse onderwijs. Als
toelating tot enige school al mogelijk is, zullen zij daar zeker grote
problemen met docenten en medeleerlingen ondervinden. Verweerder heeft voor
een oplossing van deze problemen verwezen naar het ambtsbericht. Hieruit
blijkt dat een Nederlands kind kan worden ingeschreven als van onbekende
vader. Een kind heeft dan naar Marokkaans recht uitsluitend de Marokkaanse
nationaliteit onverlet de aanspraken op de Nederlandse nationaliteit naar
Nederlands recht. Daarbij is vermeld dat bedoelde inschrijving geschiedt in
het kader van een weinig gebruikelijke, langdurige en administratief
gecompliceerde procedure die niet zonder bijstand van een advocaat kan worden
gevolgd. Voor de rechtbank staat dan ook bepaald niet op voorhand vast dat
van eiseres gevergd kan worden om deze procedure te doorlopen. Dit geldt
temeer, nu de vraag kan worden gesteld of het in strijd met de waarheid
opgeven van een kind als zijnde van onbekende vader in Marokko niet strafbaar
is als bijvoorbeeld verduistering van staat of valsheid in geschrifte en/of
in enig ander opzicht onrechtmatig is te achten. De enkele stelling van
verweerder dat het ambtsgericht niet vermeldt dat deze eerdergenoemde
registratie strafbaar is en dat deze werkwijze daarom dus niet strafbaar is
doet hieraan niet af. Gelet op hetgeen terzake is neergelegd in de
Nederlandse rechtsorde, geldt een (slechts gemotiveerd te weerleggen)
vermoeden van strafbaarheid. Daarnaast rijst de vraag of een inschrijving als
kind van een onbekende vader naar Marokkaans recht geen negatieve
consequenties heeft voor de erfrechtelijke positie van C.’
Het beroep is door is door de rechtbank gegrond verklaard. Op grond van het
gelijkheidsbeginsel verzoekt eiseres ook haar beroep gegrond te verklaren.
Haar situatie en die van haar kind is volstrekt gelijk aan die in de genoemde
uitspraken. Eiseres is overigens van mening dat zij in de bezwaarfase gehoord
had moeten worden.
Eiseres heeft in beroep een rapport overgelegd van 22 juni 1999 van A. van
Hoof, maatschappelijk werkster doorstromingsprojekt, bij de Stichting Blijf
van m’n Lijf.

3.3. Ter zitting is desgevraagd verklaard dat eiseres geen aanspraak meer
wenst te maken op een vergunning tot verblijf voor verblijf bij Nederlandse
echtgenoot, maar dat zij op grond van klemmende redenen van humanitaire aard
in aanmerking wenst te komen voor een vergunning tot verblijf. Zij heeft nog
geen echtscheiding aangevraagd.
De gemachtigde van eiseres heeft er op gewezen dat in het paspoort, waarmee
eiseres met haar kind Marokko zou moeten inreizen, de naam van het kind
staat. Van eiseres kan in redelijkheid niet verwacht worden dat zij dan een
procedure zal voeren om haar kind als “van onbekende vader” te laten
inschrijven in de registers van de burgerlijke stand. In Nederland is dat ook
strafbaar. Eiseres zou hierdoor in de gevangenis terecht kunnen komen.
Overigens is het, voor zover de gemachtigde van eiseres bekend, in Marokko
niet mogelijk een vergunning tot verblijf aan te vragen voor een niet-moslim
kind.

4.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld
dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf voor
verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot. Er is immers geen sprake van een
feitelijke relatie met B.. Het huwelijk tussen eiseres en B. is ontwricht,
hetgeen eiseres in bezwaar niet heeft bestreden. Niet is gebleken dat eiseres
op grond van klemmende redenen van humanitaire aard tot Nederland zou moeten
worden toegelaten. De omstandigheid dat eiseres sinds 1 juni 1993 in
Nederland woont, is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres dusdanig in de
Nederlandse samenleving is geworteld dat zij deswege op verblijf in Nederland
is aangewezen. Eiseres is geboren en getogen in Marokko. Zij kan in staat
geacht worden zich aldaar zelfstandig te handhaven. De omstandigheid dat
eiseres een Nederlands kind heeft, is geen reden om een bijzondere band met
Nederland aanwezig te achten die tot verblijfsaanvaarding zou moeten leiden.
Gelet op de huidige leeftijd van N. kan niet worden gesteld dat hij in de
Nederlandse samenleving is geworteld. Dat N. vanwege zijn Nederlandse
nationaliteit verblijfsgerechtigd is, leidt niet tot het oordeel dat eiseres
op grond daarvan op verblijf in Nederland is aangewezen. Van N. kan in
redelijkheid worden gevergd zich met eiseres in Marokko te vestigen. Voorts
is niet gebleken dat eiseres zich in vergelijking met andere alleenstaande
vrouwen van haar leeftijd die zich zelfstandig in Marokko moeten handhaven in
een wezenlijk nadeliger positie bevindt. Voorts is de weigering eiseres tot
Nederland toe te laten niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het beroep
van eiseres op artikel 3 van het vierde Protocol bij het EVRM kan niet
slagen. Genoemd artikel strekt niet tot een verplichting om een
verblijfstitel te verlenen aan een niet-Nederlandse ouder van een Nederlands
kind, maar ziet op aanspraken die een onderdaan van een betreffende staat
jegens die staat geldend kan maken in het kader van feitelijke toelating tot
het grondgebied van de Staat en
het bestendig verblijf aldaar. Die aanspraken worden door de onderhavige
beslissing niet aangetast. Niet is gebleken dat er tussen N. en B. contact
bestaat en dat B. een financiële bijdrage levert in de opvoeding en
verzorging van N.. Onder deze omstandigheden kan in redelijkheid meer gewicht
worden toegekend aan het algemeen belang van het economisch welzijn van
Nederland dan aan de belangen van eiseres en haar kind. Eiseres is niet
gehoord omdat daartoe, gelet op het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van
de Vw, geen verplichting bestond en dit evenmin door de zorgvuldigheid werd
gevorderd.

4.2 In het verweerschrift heeft verweerder het volgende aangevoerd. Het
beroep van eiseres op de uitspraak van 3 oktober 1997 faalt. Eiseres heeft op
geen enkele manier middels bewijzen de door haar gestelde te verwachten
problemen aangetoond. Niet is gebleken dat de moeder van eiseres niet bereid
zou zijn haar bij terugkeer te willen opvangen. Voorts verwijst verweerder
naar het (bij het verweerschrift overgelegde) individuele ambtsbericht van de
Minister van Buitenlandse Zaken van 5 maart 1998 in een andere Marokkaanse
zaak, waaruit blijkt dat eiseres ter vermijding van de lange procedure waarin
het kind als natuurlijk kind van de moeder wordt erkend, haar kind kan
inschreven op een “Ecole de Mission” (bijvoorbeeld een Franse school),
waarbij het probleem van een moslim/niet-moslim kind geen rol speelt.
Blijkens het ambtsbericht bevinden deze scholen zich in de grotere plaatsen
in Marokko. Aangezien eiseres volgens haar paspoort is geboren in Casablanca
en zij ook in die stad domicilie heeft, mag verwacht worden dat zij
terugkeert naar haar geboortestad alwaar zij haar kind in de toekomst kan
inschrijven bij genoemde “Ecole de Mission”. Verweerder bestrijdt derhalve
dat het kind van eiseres problemen zal krijgen met scholing dan wel dat er
helemaal geen mogelijkheid tot scholing aanwezig is.

De rechtbank overweegt het volgende.

5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een
vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan
het algemeen belang ontleend.

6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun
aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan
wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende
uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is
neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).

7. In het door verweerder bij het verweerschrift overgelegde individuele
ambtsbericht van 5 maart 1998 in een andere Marokkaanse zaak staat de
volgende informatie vermeld, verkregen op basis van onderzoek door de
Nederlandse ambassade te Rabat:

‘(…)
Indien aan de Marokkaanse autoriteiten wordt opgegeven dat een kind van
onbekende vader is, dan kan het kind worden ingeschreven als zijnde van
Marokkaanse afkomst. De moeder dient daartoe bij terugkeer in Marokko een
verzoek in bij de “Procureur du Roi”, waarna door de rechtbank een uitspraak
dient te worden gedaan, waarin het kind als natuurlijk kind van de moeder
wordt erkend. In de procedure als zodanig is geen wijziging opgetreden sedert
mijn eerdere bericht hierover in de door u aangehaalde brief van 20 april
1995 met kenmerk DAZ/VZ/62311-lmg.
Het antwoord op uw vraag of van betrokkene kan worden gevergd deze procedure
te doorlopen is dat dit van het uithoudingsvermogen van betrokkene afhangt.
Zoals in mijn eerdere brief is vermeld, is de procedure niet gebruikelijk en
kan deze langdurig zijn, doch het is een op zichzelf normale juridische
procedure.
Daarnaast vermeldt de ambassade een mogelijkheid om deze procedure te
vermijden, namelijk door het kind in te schrijven op een “Ecole de Mission”
(bijvoorbeeld een Franse school), waarbij het probleem van moslim/niet-moslim
geen rol speelt. Dergelijke scholen bevinden zich in de grotere plaatsen in
Marokko.
(…)
Het in strijd met de waarheid opgeven van het feit dat het kind van onbekende
vader zou zijn, wordt als onrechtmatig beschouwd. In hoeverre een dergelijk
feit als strafbaar wordt aangemerkt en indien strafbaar ook daadwerkelijk tot
vervolging zou leiden, is niet bekend.
(…)
Voor zover door de ambassade kan worden nagegaan zou inschrijving als kind
van onbekende vader voor wat betreft het Marokkaanse recht geen negatieve
consequenties hebben voor de erfrechtelijke positie van het Nederlandse
niet-moslim kind.
(…)’.

8. De rechtbank is van oordeel dat van eiseres in redelijkheid niet kan
worden gevergd dat zij bij terugkeer naar Marokko een procedure voert waarbij
zij in strijd met de waarheid opgeeft dat het kind van onbekende vader is, nu
niet bekend is in hoeverre dit als strafbaar wordt aangemerkt en indien
strafbaar, of dit tot vervolging leidt. Verweerder dient hiernaar nader
onderzoek te (laten) verrichten. Daarbij merkt de rechtbank op dat, indien
eiseres met haar kind op legale wijze Marokko inreist, uit haar paspoort zal
blijken dat het kind een andere naam heeft dan eiseres en de Nederlandse
nationaliteit heeft. Het zal de Marokkaanse autoriteiten derhalve bekend zijn
dat de vader van het kind bekend is en dat eiseres gehuwd is (geweest) met
een Nederlandse niet-moslim.

9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid het kind in te
schrijven op een “Ecole de Mission”, ten einde voornoemde procedure te
vermijden, eiseres weliswaar in de gelegenheid stelt het kind in Marokko naar
school te laten gaan, maar deze oplossing biedt geen zekerheid met betrekking
tot de verblijfsstatus van het kind. Verweerder heeft zich ter zitting op het
standpunt gesteld dat eiseres ten behoeve van haar kind een vergunning tot
verblijf kan aanvragen. Verweerder heeft daarbij echter erkend dat het niet
zeker is dat een dergelijke vergunning ook daadwerkelijk zal worden
verstrekt. Zonder deze zekerheid kan in redelijkheid van eiseres niet worden
gevergd dat zij met haar kind naar Marokko terugkeert.

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden
besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en derhalve dient te worden
vernietigd. Het beroep is mitsdien gegrond.

11. De overige grieven van eiseres kan en zal de rechtbank thans onbesproken
laten.

12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het
ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met
de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten
maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1.420 als kosten van verleende
rechtsbijstand.

13. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient het griffierecht te
worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.

III. BESLISSING

De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 225;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1.420 (zegge
veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan
de griffier.

Rechters

Mr. De Jong-van Dooijeweert