Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
In zijn wervings- en selectiebeleid voor marinepersoneel sluit de minister
van Defensie vrouwen uit van functies bij het Korps Mariniers en aan boord
van onderzeeboten. Verzoekster is van mening dat dit beleid in strijd is met
de Wgb. Ten aanzien van het Korps Mariniers onderschrijft de Commissie het
standpunt van de wederpartij dat de omstandigheden waaronder gevechtseenheden
moeten functioneren (te weten fysieke intimiteit en lichamelijke contacten)
bij gemengde eenheden – anders dan bij een uitsluitend mannelijke bezetting –
een toename van functioneringsproblemen tot gevolg kunnen hebben. In die zin
kan het toelaten van vrouwen bij het Korps tot verstoring van de operationele
inzetbaarheid van eenheden leiden. De stelling dat de operationele
inzetbaarheid, de organisatie en de wijze van opereren van het Korps
vergelijkbaar is met die van de Royal Marines van het Verenigd Koninkrijk
acht de Commissie aannemelijk. De Commissie is derhalve van mening dat het
standpunt van het HvJEG in de zaak C-273/97 (A.M. Sirdar vs The Army Board,
Secretary Sate for Defence) wat uitsluiting van vrouwen betreft ook voor het
Korps Mariniers van toepassing is.
T.a.v. de uitsluiting van vrouwen van functies aan boord van onderzeeboten
memoreert de Commissie dat hier evenzeer geldt dat – vanwege het volslagen
gebrek aan privacy – bij een gemengde bemanning tijdens de operaties
lichamelijke contacten tussen vrouwen en mannen kunnen plaatsvinden. Mede
gelet op de langdurigheid van deze situatie (een onderzeeboot is ongeveer de
helft van de tijd op zee en maakt reizen die gemiddeld 7 weken duren)
onderschrijft de Commissie het standpunt van de minister dat dergelijke
nadelen het functioneren niet ten goede komen en belemmerend kunnen werken
wat de operationele inzetbaarheid betreft. Aanpassing van de huidige boten
tast de operationele inzetbaarheid van de boten langdurig aan en is bovendien
zeer duur, zodat een dergelijke ingreep op dit moment redelijkerwijs niet van
de wederpartij gevergd kan worden.
Het ministerie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen
dat, gelet op de aard en de voorwaarden waaronder de activiteiten worden
verricht, de beroepsactiviteiten aan boord van onderzeeboten en bij het Korps
Mariniers geslachtsbepaald zijn en derhalve als beroepsactiviteiten waarvoor
het geslacht bepalend is, dienen te worden beschouwd in de zin van art. 5,
lid 3, en art. 1 onder i van het Besluit. Daarbij overweegt de Commissie dat
de functies aan boord van onderzeeboten in het licht van art. 9, tweede lid,
van Richtlijn 76/207/EEG bij een nieuwe generatie onderzeeboten mogelijk niet
meer als geslachtsbepaald kunnen worden aangemerkt, indien, zoals door de
wederpartij is aangegeven, reeds bij de bouw rekening wordt gehouden met
gescheiden (sanitaire) voorzieningen voor mannen en vrouwen.
De door de minister gegeven interpretatie van art. 5 lid 3 Wgb en art. 1
onder i van het Besluit inzake beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht
bepalend kan zijn is volgens de Commissie niet in strijd met art. 11 lid 1
aanhef en onder a, b en c van het VN-Vrouwenverdrag. Deze bepaling van het
Verdrag verplicht lidstaten niet onder alle omstandigheden vrouwen of mannen
dezelfde rechten op arbeid te verzekeren. De Commissie oordeelt op
bovenstaande gronden dat geen sprake is van strijd met de Wgb.
Volledige tekst
Vaststaat dat in de brochure wordt vermeld dat het Korps Mariniers gezien de
specifieke eisen alleen toegankelijk is voor mannen, alsmede welke taken die
het Korps Mariniers binnen de krijgsmacht heeft.
Daargelaten de vraag of de brochure moet worden aangemerkt als het openlijk
aanbieden van een betrekking in de zin van artikel 3 lid 2 WGB, is de
Commissie van oordeel dat in de brochure, zij het beknopt en in algemene
bewoordingen, voldoende wordt aangegeven waarom vrouwen zijn uitgesloten van
de beroepsactiviteiten bij het Korps Mariniers. Dat betekent dat de
wederpartij niet heeft gehandeld in strijd met artikel 3, lid 2 WGB.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat de Minister
van Defensie te ‘s-Gravenhage:
– geen onderscheid op grond van geslacht maakt zoals bedoeld in artikel 3 lid
1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij het wervings- en
selectiebeleid door vrouwen uit te sluiten voor functies bij de
onderzeebootdienst en het Korps Mariniers;
– geen onderscheid op grond van geslacht maakt zoals bedoeld in artikel 3,
lid 2, van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen door in de brochure
‘De Marine in beeld’ in beknopte en algemene bewoordingen de redenen te
vermelden op grond waarvan het Korps Mariniers alleen voor mannen
toegankelijk is.
Rechters
Mrs. Goncalves-Ho Kang You, Heringa, Mulder