Instantie
Rechtbank Almelo
Samenvatting
P. heeft met zijn echtgenote, van wie hij wist dat ze als gevolg van het
gebruik van medicijnen en alcohol diep sliep, handelingen gepleegd die
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam (in casu
anaal). De rechtbank oordeelt dat sprake is van het seksueel binnendringen
van iemand van wie hij weet dat hij in een staat van lichamelijke onmacht
verkeert, zoals strafbaar gesteld in art. 243 Sr. De rechtbank overweegt
hiertoe het volgende: ‘De rechtbank is van oordeel dat de strekking van
art. 243 Wetboek van Strafrecht is de bescherming van de seksuele integriteit
van personen die daartoe zelf op een bepaald moment of in het algemeen
niet in staat zijn. Degene die (diep) slaapt is onmachtig haar of zijn
wil te bepalen over de met haar of hem bedreven seksuele handelingen en
daardoor niet in staat tot het bieden of uiten van verzet. P. wordt tevens
veroordeeld voor het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter en
voor het meermalen mishandelen van zijn echtgenote. Ten aanzien van de
mishandeling van zijn echtgenote wordt uitdrukkelijk artikel 304 Sr toegepast:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt begaan tegen zijn echtgenoot.
De vorderingen van de benadeelde partijen worden als niet eenvoudig van
aard niet ontvankelijk verklaard.
Volledige tekst
terechtstaande terzake dat:
1. hij in of omstreeks de maand oktober 1997, althans in het jaar 1997,
te G., met een vrouw genaamd J. N., zijnde de echtgenote van verdachte,
van wie hij, verdachte, wist dat die vrouw (mede) als gevolg van het gebruik
van (een) medicijn(en) en/of alcoholische drank(en) in staat van bewusteloosheid
of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handeling(en) heeft gepleegd
die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die vrouw, hebbende verdachte zijn penis in de anus
van die vrouw geduwd en/of gebracht en/of gehouden;
2. hij in of omstreeks de maand november 1998, althans in het jaar 1998
en/of in of omstreeks de periode van 1 oktober 1996 tot en met december
1996, althans in het jaar 1996, te G. meermalen, althans eenmaal (telkens)
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd met zijn minderjarig
kind, genaamd D. P., geboren op 2 augustus 1984, bestaande die ontuchtige
handeling(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte, (terwijl hij met dat
kind in bed lag) zijn hand in de boxershort/onderbroek van dat kind heeft
gebracht en/of de geslachtsde(e)l(en) van dat kind heeft betast en/of gestreeld
en/althans aan de geslachtsde(e)l(en van dat kind heeft gevoeld;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 1994 tot en met 15 januari
1998, te G., meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk mishandelend
een persoon, genaamd J. N., zijnde de echtgenote van verdachte, heeft gestompt
en/of1 geslagen en/of geschopt, waardoor die N. letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte in het midden gebracht;
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging begane kennelijke
schrijffouten verbeterd.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop
na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig
bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
dat:
1. hij in de maand oktober 1997, te G., met een vrouw genaamd J. N., zijnde
de echtgenote van verdachte, van wie hij, verdachte, wist dat die vrouw
als gevolg van het gebruik van medicijnen en alcoholische drank in staat
van lichamelijke onmacht verkeerde, handeling(en) heeft gepleegd die bestond(en)
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die vrouw, hebbende
verdachte zijn penis in de anus van die vrouw geduwd;
De rechtbank is van oordeel dat de strekking van art. 243 Wetboek van Strafrecht
is de bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe
zelf op een bepaald moment of in het algemeen niet in staat zijn. Degene
die (diep) slaapt is onmachtig om haar of zijn wil te bepalen over de met
haar of met hem bedreven seksuele handelingen en daardoor niet in staat
tot het bieden of uiten van verzet.
2. hij in of omstreeks de maand november 1998 en in het jaar 1996, te G.,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, genaamd
D. P., geboren op 2 augustus 1984, bestaande die ontuchtige handelingen
telkens hierin dat hij, verdachte, (terwijl hij met dat kind in bed lag)
zijn hand in de boxershort/onderbroek van dat kind heeft gebracht en aan
de geslachtsdelen van dat kind heeftgevoeld;
3. hij in de periode van 1 mei 1994 tot en met 15 januari 1998, te G.,
meermalen, telkens opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd J. N.,
zijnde de echtgenote van verdachte, heeft gestompt en/of geslagen en/of
geschopt, waardoor die N. pijn heeft ondervonden;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten
en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen
is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop die inhoud
bijzonderlijk betrekking heeft.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert op:
voor wat betreft sub 1 het misdrijf:
‘Met iemand van wie hij weet dat hij in staat van lichamelijke onmacht
verkeert handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen
van het lichaam’,
strafbaar gesteld bij art. 243 van het Wetboek van Strafrecht;
en voor wat betreft sub 2 het misdrijf:
‘Ontucht plegen met zijn minderjarige kind’,
strafbaar gesteld bij art. 249 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen
gepleegd;
en voor wat betreft sub 3 het misdrijf:
‘Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt begaan tegen zijn echtgenoot’,
strafbaar gesteld bij art. 300 jo. 304 van het Wetboek van Strafrecht,
meermalen gepleegd;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid
uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De rechtbank overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard
van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon
van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting
is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze
hierna zal worden bepaald.
De rechtbank houdt rekening met de van begin af aan problematische huwelijksrelatie
die verdachte en zijn vrouw hebben gehad. Uit de rapportage kan blijken
dat het hen beiden. kennelijk ontbreekt aan psychische stabiliteit en intellectuele,
sociale en communicatieve vaardigheden om verschillen van inzicht en rijzende
problemen op te lossen anders dan door het verzeild raken in depressiviteit
en/of het gebruiken van geweld. Daarnaast houdt de rechtbank ermee rekening
dat de feiten onder 1 en 3 dateren van voor de feitelijke scheiding van
de echtelieden in januari 1998 en daarmee alweer van oudere datum zijn.
Het feit onder 2 is bijzonder afkeurenswaardig, maar anderzijds was het
door verdachte beoogde seksuele contact vluchtig en kortstondig en eindigde
direct na het eerste protest van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt verder, dat D. P. (via een gemachtigde), terzake
feit 2 en J. N., terzake feiten 1 en 3, zich via de voorgeschreven ‘voegingsformulieren’
ter terechtzitting (zie 51b, lid 2 Sv) als benadeelde partijen hebben gevoegd
in het strafproces, en op de voet van artikel 51b, lid 1 Wetboek van Strafvordering
opgave hebben gedaan van de vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde
partijen, tot totaalbedragen van respectievelijk ƒ 5000 en ƒ. 10.502,10
(zoals ter terechtzitting nader aangevuld).
De rechtbank zal deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, aangezien
deze vorderingen niet van eenvoudige aard zijn, met name niet waar het
betreft het causale verband tussen feiten en schade, en zij zich derhalve
niet lenen voor behandeling in deze procedure.
De na te noemen straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de
artikelen 10,14a,l4b,14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
RECHTDOENDE:
Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde in voege als boven omschreven
door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten
zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie
maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij
de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde
zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee
jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van
de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Bepaalt dat de vorderingen van de voormelde benadeelde partijen niet-ontvankelijk
zijn, en dat de benadeelde partijen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke
rechter kunnen aanbrengen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd
dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Rechters
Mrs. Drewes, Vogel, Haarhuis