Instantie
Rechtbank Zwolle
Samenvatting
De periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof mag worden meegeteld bij
berekening van de periode van 52 weken wachttijd voor de WAO. Er is in casu
geen aanleiding voor -positieve- discriminatie van vrouwen, nu de meer
kwetsbare positie als gevolg van zwangerschap en moederschap onvoldoende
aanleiding geeft voor ongelijke behandeling van mannen en vrouwen op dit
punt.
Volledige tekst
1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van verweerder d.d. 11 oktober 1999
2. ZITTING
Datum: 1 september 2000.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mw. Winkelaar.
Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
3. FEITEN WELKE DE RECHTBANK ALS VASTSTAANDE AANNEEMT
Eiseres was laatstelijk werkzaam als verpleegkundige gedurende 32 uur per
week en als zodanig in dienst bij de Stichting Christelijk Algemeen
Ziekenhuis Noordwest V. te H..
Eiseres heeft zich op 7 oktober 1997 ziek gemeld wegens psychische klachten,
verband houdend met een aan haar echtgenoot op die datum overkomen ongeval en
diens overlijden enkele dagen daarna. Op dat moment was eiseres sinds kort
zwanger. Eiseres is op 6 april 1998 bevallen van een zoon.
Verweerder heeft op 5 januari 1999 besloten eiseres met ingang van 1 oktober
1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) toe te kennen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80-100%.
Bij brief van 8 februari 1999 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar
aangetekend.
Verweerder heeft op 11 oktober 1999 besloten dit bezwaar ongegrond te
verklaren.
Eiseres heeft bij brief van 9 november 1999 tegen dit besluit beroep
ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 20 december 1999 verweer gevoerd.
4. BEWIJSMIDDELEN
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5. MOTIVERING
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht heeft
besloten de ingangsdatum van de aan eiseres toegekende WAO-uitkering vast te
stellen op 1 oktober 1998.
Standpunten van partijen.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar zwangerschapsverlof volgens
opvattingen van het Europese Hof van Justitie geen ziekte is en dit verlof
niet mag meetellen bij de berekening van de 52 weken wachttijd, omdat dit zou
leiden tot ongelijke behandeling in vergelijking met mannelijke werknemers.
Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat bij de berekening van de periode
van 52 weken van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 19 van de WAO,
door de wet geen onderscheid gemaakt wordt naar de oorzaak van de
ongeschiktheid, -zodat ook de periode van ongeschiktheid, voortvloeiend uit
zwangerschap en bevalling, meegeteld dient te worden.
Wettelijk kader.
Artikel 19, eerste lid, van de WAO bepaalt dat de verzekerde, die
arbeidsongeschikt wordt, recht heeft op toekenning van
arbeidsongeschiktheidsuitkering, zodra hij onafgebroken 52 weken
arbeidsongeschikt is geweest en na afloop van die periode nog
arbeidsongeschikt is.
Ingevolge het vijfde en zesde lid van artikel 19 worden voor het bepalen van
het tijdvak van 52 weken steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende
welke aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de Ziektewet (ZW), terwijl de
belanghebbende geacht wordt zodanige aanspraak te hebben indien hem in
verband met (onder andere) artikel 29 van de ZW geen ziekengeld wordt
uitgekeerd.
Op grond van de loondoorbetalingsverplichting van haar werkgever heeft
eiseres ingevolge deze laatste bepaling geen ziekengeld krachtens de ZW
uitgekeerd gekregen.
Beoordeling.
Eiseres is op 7 oktober 1997 arbeidsongeschikt geworden wegens psychische
klachten. Die klachten hielden direct verband met het aan haar echtgenoot
overkomen auto-ongeluk en diens overlijden kort daarop. Deze
arbeidsongeschiktheid, die dus los stond van haar zwangerschap en bevalling,
heeft ononderbroken geduurd en bestond nog op een tijdstip 52 weken later.
Daarmee is de voorwaarde vervuld die artikel 19 van de WAO stelt voor het
ingaan het recht op WAO-uitkering.
Het feit dat eiseres gedurende die periode van arbeidsongeschiktheid
bovendien een bepaald tijdvak niet tot werken in staat was in verband met
zwangerschap en bevalling maakt dat niet anders.
Ter zitting heeft eiseres haar argumenten aangevuld met de stelling dat er
wel een verband is tussen de zwangerschap en de ongeschiktheid tot werken
wegens psychische klachten, in die zin dat de omstandigheid dat zij in
verwachting was en haar kind ter wereld moest brengen zonder haar man, een
verzwarende factor is geweest bij het leed dat zij had te dragen en verwerken
als gevolg van zijn overlijden en het psychisch lijden heeft verergerd.
Naar het oordeel van de rechtbank valt zeker niet uit te sluiten dat de
zwangerschap en bevalling van eiseres onder de gegeven omstandigheden de
psychische draagkracht nog eens extra negatief hebben beïnvloed. Tegelijk
moet echter worden geoordeeld dat het vaststellen van de mate waarin die
zwangerschap daarop van invloed is geweest zeer speculatief is. In de woorden
van eiseres. “je weet niet hoe het anders zou zijn gegaan”. In elk geval ziet
de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de
zwangerschap onder de geschetste omstandigheden zozeer overheersend is
geweest als oorzaak van het ontstaan en blijven bestaan van de psychische
problemen van eiseres gedurende 52 weken, dat die problemen niet meer primair
moeten worden aangemerkt als het gevolg van het overlijden van haar
echtgenoot maar als gevolg van die zwangerschap.
Indien voor eiseres de eerste WAO-dag niet zou vallen na een aaneengesloten
periode van 52 weken van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of
gebrek, niet verband houdend met zwangerschap of bevalling, zou er sprake
zijn van ongelijke behandeling van eiseres in vergelijking met mannelijke
werknemers. Voor een dergelijke (positieve) discriminatie kan grond zijn
indien de meer kwetsbare positie als gevolg van zwangerschap en moederschap
daartoe reden geeft. Gesteld noch gebleken is dat zich een dergelijk reden
voordoet.
Het arrest van het Europese Hof van Justitie, waarop eiseres zich beroept (in
de zaak Mary Brown tegen Rentokil Ltd., arrest d.d. 30 juni 1998, nr.
C-394/96) kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen. In de eerste
plaats handelt dat arrest over ontslagbescherming en niet over
uitkeringsrechten. In de tweede plaats betreft het daar een situatie waarin
een werkneemster ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid door
ziekte die het rechtstreeks gevolg was van haar zwangerschap. Reeds om die
laatste reden is de situatie van eiseres daarmee niet op één lijn te stellen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich terecht
op het standpunt heeft gesteld dat voor eiseres het recht op WAO-uitkering
ingaat 52 weken na de eerste ziektedag.
Het beroep treft derhalve geen doel.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een
proceskostenveroordeling.
Mitsdien wordt beslist als volgt
6. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechters
Mr. Moorman