Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2000

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de Rechtbank bepaald dat N. aan
B. moet betalen ƒ 400 partner-alimentatie, en ƒ 400 kinderalimentatie ten
behoeve van de drie-jarige dochter van partijen.
N. is van deze alimentatiebeschikking in beroep gekomen; hij verzoekt het
Hof lagere bedragen vast te stellen. Hij stelt hiertoe dat B. haar werkzaamheden,
waarmee zij in deeltijd ongeveer ƒ 1500 netto per maand verdient, kan uitbreiden
en in eigen levensonderhoud kan voorzien.
B. verklaart in verband met de zorg voor het drie jaar oude kind van partijen
haar werkzaamheden voorlopig niet te kunnen uitbreiden. Dit neemt het Hof
aan. De behoefte van B. aan aanvullende alimentatie en die van het kind
aan kinderalimentatie staan vast.
Het Hof bekrachtigt de beschikking van de Rechtbank voor wat betreft de
kinderalimentatie. De partneralimentatie wordt op basis van de draagkracht
van N. op ƒ 225 vastgesteld.

Volledige tekst

HET GEDING

De partijen zijn op 24 september 1992 met elkaar gehuwd.

Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 18 februari 2000 is tussen
de partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 29 maart
2000 ingeschreven. Bij die beschikking is aan de moeder ten laste van de
vader een alimentatie van ƒ 400 per maand toegekend, bij vooruitbetaling
te voldoen voor het eerst op de dag, dat de echtscheidingsbeschikking zal
zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tevens is aan
de vader voor de bij de moeder wonende minderjarige Lisa Ana, geboren op
21 april 1997, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding opgelegd
van ƒ 400 per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering
die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze
minderjarige kan of zal worden verleend.

De vader is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft verzocht
de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de daarin bepaalde bijdragen
in het levensonderhoud van de moeder en de kosten van verzorging en opvoeding
van de minderjarige dochter van partijen, te vernietigen en die bijdragen,
opnieuw beschikkende, vast te stellen op ƒ 200 per maand voor het levensonderhoud
van de moeder en ƒ 250 per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding
van meergenoemde minderjarige, althans op in goede justitie door het hof
te bepalen bedragen.

De moeder heeft op 19 juni 2000 een verweerschrift ingediend en ‘incidenteel
appellerend’ twee verweren aangevoerd met het verzoek de vader niet ontvankelijk
te verklaren in zijn beroep, althans het beroep af te wijzen en de beschikking
van de rechtbank te bekrachtigen althans een zodanige beslissing te nemen
als het hof in goede justitie vermeent te behoren.

Op 20 september 2000 is de zaak mondeling behandeld.

BEOORDELING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP

Het hof rondt bedragen af op de hele guldens.

1. De moeder is 29 jaar. De minderjarige woont bij haar. De moeder verdient
in deeltijd ongeveer ƒ 1.500 netto per maand en vakantiegeld. De vader
stelt dat de moeder haar werkzaamheden kan uitbreiden en in eigen levensonderhoud
kan voorzien. Ter zitting heeft de moeder verklaard in verband met de zorg
voor het thans 3 jaar oude kind van de partijen haar werkzaamheden voorlopig
niet te kunnen uitbreiden. Dit neemt het hof aan.

2. Haar behoefte aan aanvullende alimentatie en die van het kind aan kinderalimentatie
staan naar het oordeel van het hof bij deze financiële omstandigheden vast.

3. Het hof stelt de behoefte van het kind, gelet op het netto gezinsinkomen
van partijen ten tijde van hun huwelijk, op ƒ 750 per maand te vermeerderen
met de kinderbijslag.

4. De vader, 30 jaar oud, verdient per maand bruto ƒ 4.475 exclusief vakantiegeld
volgens zijn salarisspecificatie van maart 2000. Zijn met hem samenwonende
partner werkt hele dagen als onderwijzeres en kan in haar eigen levensonderhoud
voorzien.

5. Aan lasten van de vader wordt per maand rekening gehouden met:
– de voor zijn rekening komende helft van de woonlasten (van in totaal
ƒ 2.190 hypotheekrente en ƒ 233 verzekeringspremie) voor zijn op 15 april
2000 gekochte woning; het hof acht de netto woonlast redelijk, ook in vergelijking
met die voor de echtelijke woning die in 1998 is gekocht en dus naar verhouding
goedkoper is:
– ƒ 125 voor herinrichtingskosten, waarvan zijn partner de andere helft
kan dragen, en
– ƒ 130 termijnen op een huwelijkse schuld van ƒ 6.000 die hem is toebedeeld
en waarmee het hof dus rekening houdt; beide lasten vervallen op 1 december
2000, nu ter zitting is gebleken dat de vader dan deze schulden kan aflossen
uit een bedrag van ƒ 42.500 dat hij uiterlijk op die dag zal ontvangen
als vergoeding voor de overwaarde van de echtelijke woning;
– ƒ 7,42 premie uitvaartverzekering;
– ƒ 100 kosten omgangsregeling;
– ƒ 28,25 aanvullende premie ziekenfondswet.

6. Het hof is van oordeel dat de vader, gelet op verhouding van de wederzijdse
draagkracht, in de kosten van het kind behoort bij te dragen met een bedrag
van ƒ 400 per maand de draagkracht van de vader het niet toelaat tot 1
december 2000 daarnaast nog alimentatie voor de moeder te betalen. Vanaf
1 december 2000 laat zijn draagkracht het toe voor de moeder een alimentatie
te betalen van ƒ 225 per maand, welke alimentatie, gelet op haar behoefte
en andere inkomsten, in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
In zoverre behoort de bestreden beschikking te worden vernietigd.

BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbend op de
alimentatie voor de moeder en in zover opnieuw beschikkende:

bepaalt, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 1 december 2000
de door de vader aan de moeder te betalen alimentatie op nihil en vanaf
1 december 2000 op ƒ 225 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen,
voor het overige;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders verzocht is.

Rechters

Mrs. Koning, Fockema Andreae-Hartsuiker en Zeven-Postma