Instantie
Staatssecretaris van Justitie
Samenvatting
P., van Turkse nationaliteit, verblijft sinds 1991 in Nederland o.g.v.
een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenoot. Tijdens het huwelijk
worden drie kinderen geboren. In 1997 verbreekt P. het huwelijk vanwege
(seksueel) geweld en mishandeling van haarzelf en de kinderen, waarna zij
een zgn. ‘zoekjaar’ krijgt. Op de peildatum beschikt zij niet over voldoende
middelen van bestaan. Haar aanvraag voor verblijf op humanitaire gronden
wordt afgewezen. Inmiddels beschikt P. wel over werk. Met betrekking tot
het (seksueel) geweld is er geen informatie van derden voorhanden. Er is
nooit aangifte gedaan, de echtgenoot ging altijd mee naar de huisarts,
gegevens van het AMW zijn niet meer beschikbaar. Desondanks is de adviescommissie
voor vreemdelingenzaken van mening dat het geweld afdoende is aangetoond
op grond van het verhaal van betrokkene op papier aan haar gemachtigde,
foto’s van het letsel, de uitleg van betrokkene op de hoorzitting en een
resumé van de huisarts met betrekking tot de bezoeken van betrokkene aan
hem en de geconstateerde (m.n. spannings)klachten. Voorts neemt de commissie
in aanmerking dat de kinderen in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit,
dat met name de oudste zoon van tien in Nederland is geworteld en dat er
sprake lijkt te zijn van een redelijke relatie tussen de kinderen en de
vader. Er is een omgangsregeling van drie uur per week en de vader draagt
sinds een halfjaar bij aan de kosten van het levensonderhoud van de kinderen.
De commissie adviseert P. in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning
op humanitaire gronden. De IND beslist conform.
Volledige tekst
Op 22 maart 2000 is door mr. A. van Deuzen, namens P. van Turkse nationaliteit
geboren op (…) 1970, verder te noemen betrokkene, een bezwaarschrift
ingediend, gericht tegen de beschikking van 7 maart 2000, waarbij een aanvraag
om verlenging van haar vergunning van haar verblijf niet is ingewilligd.
De inhoud van het dossier is bij besluitvorming betrokken.
Hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd wordt hier als ingelast beschouwd.
Het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken van 17 augustus
2000, strekkende tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift, is eveneens
betrokken bij de besluitvorming.
Gelet op het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet en de Algemene
wet bestuursrecht;
BESLUIT:
1. het bezwaar gegrond te verklaren;
2. de geldigheidsduur van de aan betrokkene verleende vergunning tot verblijf
te verlengen tot 13 augustus 1999, onder gelijktijdige jaarlijkse verlenging
tot 13 augustus 2001;
3. de beperking van de vergunning tot verblijf met ingang van 13 augustus
1998 op te heffen.
Hierbij zend ik u mijn beschikking van heden.
Kortheidshalve verwijs ik u naar het bijbehorende voorblad.
De korpschef van de woonplaats van betrokkene is door mij geïnstrueerd.
Voor de regeling van het verblijf zal betrokkene door de vreemdelingendienst
worden opgeroepen.
Om de afwikkeling van de zaak zo doelmatig mogelijk te laten verlopen verdient
het aanbeveling deze oproep af te wachten.
Ik verzoek u betrokkene hierop te wijzen.
Adviescommissie voor vreemdelingenzaken
Tweede subcommissie
De commissie heeft van de Staatssecretaris van Justitie een verzoek ontvangen
om te adviseren met betrekking tot het gemaakte bezwaar tegen de beschikking
d.d. 7 maart 2000 van de Staatssecretaris van Justitie, strekkende tot
niet-inwilliging van een aanvraag de geldigheidsduur van een vergunning
tot verblijf te verlengen, ten name van: P., van Turkse nationaliteit,
geboren op (…) 1970 te N. (Turkije).
dossiernummer: 9807.20.8119,
CRV-nummer: 913.013.0142.
De vreemdeling is ter zitting d.d. 17 augustus 2000 van de tweede subcommissie
verschenen en is aldaar, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A. van Deuzen,
advocaat te Almelo, in de gelegenheid gesteld haar belangen te bepleiten.
Als tolk in het Turks is daarbij opgetreden drs. A. Spaans.
Een vertegenwoordiger van de Staatssecretaris van Justitie is uitgenodigd
voor het horen van de vreemdeling teneinde het standpunt van de Staatssecretaris
in de zaak toe te lichten. Van de geboden gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De vreemdelinge is op 23 oktober 1991 Nederland binnengekomen. Zij heeft
zich op 24 oktober 1991 op een de commissie onbekende plaats aangemeld
bij het hoofd van plaatselijke politie en aldaar die dag een verzoek ingediend
om vergunning tot verblijf voor verblijf bij echtgenoot S. en het verrichten
van arbeid al dan niet in loondienst gedurende dat verblijf. Genoemd hoofd
van plaatselijke politie heeft haar de gevraagde vergunning verleend, geldig
van 24 oktober 1991 tot 24 oktober 1992.
Vorengenoemd hoofd van plaatselijke politie heeft haar op een de commissie
onbekende datum in -het bezit gesteld van een C-document, ten bewijze van
het feit dat zij de status had verkregen van vreemdeling aan wie het krachtens
artikel l0, tweede lid van de Vreemdelingenwet is toegestaan voor onbepaalde
tijd in Nederland te verblijven. Deze status heeft zij van rechtswege verloren
bij beëindiging van het gezinsverband met haar echtgenoot op 19 juni 1997.
Zij heeft zich op 13 augustus 1997 te Almelo gewend tot de korpschef van
de politieregio Twente en aldaar een aanvraag ingediend om vergunning tot
verblijf voor het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst na verbreking
huwelijk (‘zoekjaar’). Meergenoemde korpschef heeft de gevraagde vergunning
verleend, geldig tot 13 augustus 1998.
Zij heeft zich op 10 juli 1998 te Almelo gewend tot meergenoemde korpschef
en aldaar een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van,
de aan haar verleende vergunning tot verblijf.
Bij beschikking d.d. 7 maart 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie
besloten tot niet-inwilliging van laatstvermelde aanvraag, welke beschikking
diezelfde dag bij brief aan het laatstbekende adres van de vreemdelinge
is gezonden. De vreemdelinge heeft bij schrijven d.d. 22 maart 2000, dat
blijkens poststempel diezelfde dag aan de KPN ter verzending is aangeboden
en dat op 23 maart 2000 door de Staatssecretaris van Justitie is ontvangen,
op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
Bij schrijven d.d. 11 april 2000 zijn de gronden van het bezwaar ingediend.
Haar meisjesnaam is K.. Gebleken is dat het huwelijk tussen de vreemdelinge
en S. op 19 juni 1997 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
Staande het huwelijk tussen de vreemdelinge en S. zijn drie kinderen geboren.
te weten A., geboren (…) 1992 te Almelo, B., geboren (…) 1994 te Almelo
en C., geboren (…) 1995 te Almelo. allen in het bezit van zowel de Turkse
als de Nederlandse nationaliteit
In de gronden d.d. 11 april 2000. van het bezwaarschrift is namens de vreemdelinge
het volgende aangevoerd (zakelijk weergegeven). Haar kinderen zijn minderjarig
en schoolgaand, bovendien zijn ze in het bezit van de Nederlandse nationaliteit
en spreken ze beter Nederlands dan Turks. Er is wel degelijk sprake van
‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM. Ze doet voorts een beroep op
het door artikel 6 van de ‘Declaration of the rights of the child’ van
20 november 1959 gewaarborgde contact tussen moeder en kind(eren). Door
haar uit te wijzen en de kinderen op grond van hun Nederlandse nationaliteit
hier te laten, zou inbreuk worden gemaakt op hun rechten, temeer daar het
ouderlijk gezag bij uitsluiting aan haar is toevertrouwd. Zij heeft nog
wel enige familie in Turkije wonen, maar heeft daar zeer weinig tot geen
contact (meer) mee. Ook kan deze familie niet voor haar zorgen en haar
(financiële) positie met weinig opleiding en drie kinderen zou eveneens
verre van rooskleurig zijn.
Het huwelijk is verbroken omdat haar echtgenoot haar mishandelde en fysiek
geweld tegen haar gebruikte, zodat de gezinssituatie onhoudbaar werd.
Voorts is zij nimmer gewezen op de mogelijkheid een vergunning tot vestiging
aan te vragen. Bovendien zou het van een kennelijke hardheid getuigen haar
naar Turkije uit te wijzen en haar kinderen in Nederland onverzorgd achter
te laten. vestiging.
Ter zitting van de commissie is voorts door en namens de vreemdelinge het
navolgende verklaard (zakelijk weergegeven). De op de getoonde foto’s van
haarzelf en haar kinderen weergegeven wonden zijn veroorzaakt door haar
echtgenoot. Hij heeft haar met een bezemsteel op haar rechterpink geslagen.
Hij heeft haar met een mes in haar linkerduim gesneden toen hij poogde
haar om het leven te brengen, hetgeen hij meermalen heeft geprobeerd. Hij
heeft haar een bloemenvaas naar het hoofd gegooid tijdens een ruzie. Hij
heeft haar geslagen tijdens een ruzie, terwijl zij het jongste kind in
haar armen hield. Het kind is daardoor tegen de brandende kachel gevallen
en heeft een litteken aan die brandwond overgehouden. Verder heeft hij
haar met een mes sneden in haar been toegebracht, waarvan de littekens
van bovenaan haar dijbeen naar beneden lopen. Voorts heeft hij regelmatig
de lichten in het huis uitgedaan, hen in het donker met de dood bedreigd
en door het huis heen achterna gezeten. Dit gebeurde gedurende haar hele
huwelijk. Als ze was geslagen mocht ze nooit het huis uit. Haar wonden
verzorgde ze zelf. Haar huisarts heeft ze nooit iets verteld, omdat haar
echtgenoot altijd meeging om te tolken. De brandwond van haar kind werd
door haar echtgenoot aan de huisarts verteld als zijnde veroorzaakt door
een broertje, dat hem omvergeduwd zou hebben.
Haar voormalige echtgenoot komt elke zaterdagmiddag de kinderen opzoeken.
De kinderen zijn nog erg bang, maar hij heeft maatschappelijk werk beloofd
dat hij zich keurig zal gedragen. De bezoeken vinden plaats in haar woning
en in haar aanwezigheid. haar voormalige echtgenoot woont nog in een pension.
Er is geen mogelijkheid die bezoeken plaats te laten vinden bij een neutrale
derde. Zij noch haar voormalige echtgenoot heeft familie in Nederland.
Zij ontvangt geen alimentatie, de kinderen ontvangen elk ƒ 50 per maand
op hun eigen rekening. Het gaat heel goed niet de kinderen op school. Ze
heeft na haar scheiding diverse cursussen gevolgd: een cursus Nederlands,
opstapcursussen met haar kinderen en zelfs een fietscursus. Ze heeft sinds
kort werk bij Integram. De eerste salarisbetaling moet nog plaatsvinden,
maar waarschijnlijk gaat ze ongeveer ƒ 2.200 netto per maand verdienen.
Door en namens de vreemdelinge zijn voorts onder meer -voorzover van belang-
de volgende stukken overgelegd (zakelijk weergegeven):
– een schrijven d.d. 11 februari 2000 van 5. P., waarin deze verklaart
met zijn voormalige echtgenote een omgangsregeling te zijn overeengekomen,
waarbij hij zijn kinderen drie uur lang elke zaterdag ziet in het huis
van zijn ex-echtgenote. Voorts heeft bij vanaf 28 november 1999 elke maand
voor elk kind ƒ 50 automatisch overgemaakt;
– rekeningafschriften van ABN AMRO-rekeningen ten name van de drie kinderen
van de vreemdelinge, waaruit blijkt dat hun vader in elk geval op 10 november
1999 en 30 juni 2000 een bedrag van ƒ 50 per persoon heeft overgemaakt;
– een schrijven d.d. 13 juli 2000 van Integram, waarin staat vermeld dat
zij bereid zijn mevrouw P.Y. een arbeidsovereenkomst voor de duur van een
jaar aan te bieden voor de functie van all-round productiemedewerker, mits
zij een verklaring van de Vreemdelingendienst te Almelo kan overleggen
waarin vermeld staat dat er voor haar tewerkstelling geen juridische belemmeringen
zijn;
– een schrijven d.d. 3 augustus 2000 van haar gemachtigde aan de vreemdelingen
waarin staat vermeld dat er overleg is gepleegd met de Vreemdelingendienst
en dat zij geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft. Zij zal op vrijdag
4 augustus a.s. door Integram worden opgehaald om te gaan werken;
– een schrijven d.d. 27 april 2000 van de vreemdelinge aan haar gemachtigde,
waarin zij een beschrijving geeft van het ontstaan van enkele littekens
bij haarzelf en bij haar jongste kind. Blijkens deze verklaring werd ze
regelmatig geslagen, in tegenwoordigheid van haar kinderen. die soms eveneens
geslagen werden. Ze werden regelmatig bedreigd met de dood. Voorts heeft
hij haar regelmatig gedwongen tot geslachtsgemeenschap, ook terwijl ze
ziek was en heeft hij haar verboden contact met de buitenwereld te hebben.
Zij is regelmatig bij haar huisarts dokter Bruinsma geweest, doch haar
echtgenoot ging altijd mee om te vertalen. Daarom heeft ze hem niets durven
vertellen; en
– een schrijven d.d. 4 mei 2000 van huisarts dr. Bruinsma aan de gemachtigde
van de vreemdelinge, waarin hij een overzicht geeft van gegevens en diagnoses
ten aanzien van de vreemdelinge. Uit dit overzicht blijkt dat met name
sprake was van spanningsklachten. Ze is in 1996 en 1997 vier keer op consult
geweest, in 1998 één keer en in 1999 twee keer. Hij kan niet verklaren
dat er een relatie is tussen de klachten van de vreemdelinge en mishandeling,
aangezien hij dat niet weet.
De verlenging van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf kan
ingevolge het bepaalde bij artikel 11, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet
worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Hiervan kan,
gelet op het bepaalde bij artikel 12, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet
sprake zijn, indien niet meer wordt beschikt over voldoende middelen van
bestaan.
Niet bestreden is dat de vreemdelinge op de in casu relevante peildatum
(te weten 13 augustus 1998) niet de beschikking had over voldoende middelen
van bestaan (c.q. werk voor tenminste één jaar).
Verlenging van de geldigheidsduur van de zelfstandige vergunning wordt
evenwel niet geweigerd, indien de vreemdelinge voldoet aan de vereisten
voor toelating voor een ander doel of indien sprake is van klemmende redenen
van humanitaire aard op grond waarvan het verblijf van de vreemdelinge
behoort te worden aanvaard, bijvoorbeeld:
a. omdat sprake is van nauwe banden met Nederland of in Nederland wonende
personen; of
b. omdat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet verlangd
kan worden.
In geval het gaat om gescheiden of verlaten vrouwen, zal er een belangenafweging
plaats dienen te vinden, waarbij een combinatie van de volgende factoren
een rol kan spelen:
– de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
– de maatschappelijke positie van de betrokkene in het land van herkomst;
– de vraag of in het land van herkomst een naar de maatstaven van dat land
aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
– de zorg die de betrokkene heeft voor kinderen die hier te lande zijn
geboren of ca een opleiding volgen;
– aangetoond (seksueel) geweld binnen de relatie, wat heeft geleid tot
de verbreking van de relatie.
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen de vreemdelinge ter zitting
heeft verklaard adviseert de commissie de vreemdelinge in het bezit te
stellen van een vergunning tot verblijf zonder beperking op grond van humanitaire
redenen van klemmende aard. Daarbij wordt allereerst in aanmerking genomen
dat de commissie afdoende aangetoond acht dat de vreemdelinge gedurende
haar huwelijk het slachtoffer is geweest van lichamelijk geweld, toegebracht
door haar echtgenoot, hetgeen voor de vreemdelinge en haar kinderen een
traumatische ervaring is geweest.
Voorts kan daarbij in aanmerking worden genomen dat de kinderen van de
vreemdelinge in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Gelet
op zijn leeftijd en het feit dat hij hier te lande reeds geruime tijd naar
school gaat, kan zeker van de oudste zoon worden aangenomen dat hij geworteld
is in de Nederlandse samenleving en dat redelijkerwijze niet van hem verlangd
kan worden dat hij zijn moeder nog naar Turkije vergezelt. Daarenboven
is gebleken dat er sprake is van een redelijke relatie tussen de kinderen
en hun vader: blijkens de verklaring van de moeder en de schriftelijke
verklaring van de vader hebben ze elkaar de afgelopen tijd éénmaal per
week gezien en draagt de vader sinds ruim een half jaar bij in de kosten
van het levensonderhoud.
Mitsdien wordt als volgt geadviseerd.
ADVIES:
De commissie adviseert de Staatssecretaris van Justitie het bezwaar gegrond
te verklaren, de bestreden beschikking te herroepen en de vreemdelinge
in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf zonder beperking,
geldig van 13 augustus 1998 tot 13 augustus 1999, onder gelijktijdige verlenging
van de geldigheidsduur daarvan tot 13 augustus 2001.