Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 21 november 2000

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Verkeersdelict. De rechtbank heeft de verdachte onder meer veroordeeld tot
vergoeding aan benadeelde partij van kosten voor rechtsbijstand. Het gaat om
kosten die verband houden met op verzoek van de benadeelde partij door de
ANWB gedane pogingen om buiten rechte betaling van de verdachte te
verkrijgen. Die kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade,
veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit.

Volledige tekst

Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 29 januari 1999 met parketnummer
15/303186-95 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Oostenrijk) op
[geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats] (Oostenrijk).

1. DE BESTREDEN UITSPRAAK

De Rechtbank heeft in hoger beroep – met vernietiging van een bij verstek
gewezen vonnis van de Kantonrechter te Haarlem van 11 maart 1997 – de
verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet
1994′ veroordeeld tot een geldboete van éénhonderdvijfentwintig gulden,
subisidiair twee dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de
benadeelde partij toegewezen in voege als in het arrest vermeld.

2. GEDING IN CASSATIE

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of
namens deze niet voorgesteld.
Door de benadeelde partij is een geschrift ingediend, waarop de Hoge Raad
echter geen acht kan slaan, nu dit geschrift geen middelen over een
rechtspunt betreffende de vordering van de benadeelde partij bevat.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd, dat de Hoge Raad het dictum
van het vonnis zal verbeteren in dier voege dat van het aan de benadeelde
partij toegewezen bedrag wordt afgesplitst het bedrag voor kosten
rechtsbijstand, waarna de vergoeding van deze kosten afzonderlijk wordt
toegewezen, en het beroep voor het overige zal verwerpen.

3. AMBTSHALVE BEOORDELING VAN DE BESTREDEN UITSPRAAK

3.1. De Rechtbank heeft de verdachte onder meer veroordeeld tot vergoeding
aan de benadeelde partij van ‘kosten rechtsbijstand’. Uit de gedingstukken
blijkt dat die post betrekking heeft op de kosten, die verband houden met op
verzoek van de benadeelde partij door de ANWB verrichte pogingen buiten
rechte betaling van de verdachte te verkrijgen. Die kosten zijn aan te merken
als rechtstreekse schade, veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit.
Derhalve heeft de Rechtbank op juiste gronden de verdachte tot vergoeding van
die kosten veroordeeld.

3.2. De Hoge Raad oordeelt ook voor het overige geen grond aanwezig waarop de
bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Daarom moet
het cassatieberoep worden verworpen.

4. BESLISSING

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

CONCLUSIE A-G mr. Jörg

1. Verzoekster is door de rechtbank te Haarlem bij vonnis van 29 januari 1999
ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
veroordeeld tot een geldboete van ƒ 125 subsidiair twee dagen hechtenis.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ƒ 1315,63
toegewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk
verklaard in zijn vordering.
2. Door of namens verzoekster zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
3. Van de benadeelde partij is op 18 april 2000 een geschrift ter griffie van
de Hoge Raad ingekomen waarin om toekenning van i 3500 smartengeld wordt
verzocht. Dit geschrift bevat geen middelen over een rechtspunt betreffende
de vordering van de benadeelde partij, zodat Uw Raad daarop geen acht kan
slaan. Voorts wijs ik erop dat nu de benadeelde partij op het
voegingsformulier ex art. 51b, eerste lid, Sv niet om vergoeding van
immateriële schade heeft verzocht, dit in een later stadium niet alsnog kan
worden gevorderd. Ik kom hier straks nog op terug.
4. Ambtshalve wil ik de aandacht vragen voor de beslissing van de rechtbank
op de vordering van de benadeelde partij. Die beslissing luidt als volgt:
1. Naar het oordeel van de appèlrechter zijn de volgende schadeposten
eenvoudig vast te stellen en, nu deze het gevolg zijn van het aan verdachte
verweten strafbaar feit, voor toewijzing vatbaar:
schade fiets ƒ 159
taxikosten ƒ 42,50
huur televisie ƒ 130
kosten kruiswerk ƒ 85,50
kosten rechtsbijstand ƒ 398,63
vergoeding immateriële schade ƒ 500

Totaal ƒ 1315,63

Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de
benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog
moet maken.

De rechtbank heeft de kosten van tenuitvoerlegging begroot op nihil.
5. Over de vraag of de beslissing tot toewijzing van verschillende posten
juist is geweest, kan men van mening verschillen, maar zo’n verschil in
opvatting is blijkens de pleitnota in hoger beroep niet aan de feitenrechter
voorgelegd. Het komt mij voor dat het de taak van de Hoge Raad te buiten zou
gaan om het op ondergeschikte punten, die bovendien van feitelijke aard zijn,
beter te willen weten.
6. Anders ligt het met de toewijzing van de post kosten rechtsbijstand.
Kosten die de benadeelde partij in verband met rechtsbijstand heeft gemaakt
zijn niet aan te merken als schade die het rechtstreeks gevolg is van het
strafbare feit (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801 en HR 18 april 2000,
NJ 2000, 413).
7. De kosten voor rechtsbijstand komen wel voor vergoeding in aanmerking,
aangezien zij behoren tot de in art. 592a Sv bedoelde proceskosten
waaromtrent de strafrechter een afzonderlijke beslissing dient te nemen, die
vervolgens op grond van het ingevolge art. 425 Sv in hoger beroep van
overeenkomstige toepassing zijnde art. 361, vijfde lid, Sv in het vonnis
dient te worden opgenomen.
8. Nu de rechtbank van oordeel is dat de kosten voor rechtsbijstand wel voor
vergoeding in aanmerking komen, had zij in plaats van de kosten die de
benadeelde partij had gemaakt op nihil te stellen, verzoekster dienen te
veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten /
398,63 ter zake van rechtsbijstand, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging
nog moet maken. Uw Raad kan alsnog doen hetgeen de rechtbank had behoren te
doen (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801 en HR 18 april 2000, NJ 2000,
413). In geldelijk opzicht verandert de uitspraak er niet door.
9. De conclusie strekt derhalve tot verbetering van het dictum in dier voege
dat van het toegewezen bedrag het bedrag voor kosten rechtsbijstand wordt
afgesplitst, waarna de vergoeding van deze kosten afzonderlijk wordt
toegewezen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Rechters

Mrs. Davids, Orie, De Savornin Lohman