Instantie
President Rechtbank Haarlem
Samenvatting
Er is door de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld met veroordeling van
de vrouw tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom. Aan
de omgangsregeling wordt echter geen uitvoering gegeven. De man is vervolgens
de dwangsommen gaan innen. In dit kort geding vordert de vrouw staking van de
executie van het vonnis waarbij de dwangsommen werden vastgesteld alsmede
terugbetaling van de reeds geïncasseerde dwangsommen.
De vrouw baseert haar vordering onder meer op de stelling dat zij in de
onmogelijkheid heeft verkeerd om aan de veroordeling tot nakoming van de
omgangsregeling te voldoen. Het kind heeft iedere medewerking aan de
omgangsregeling geweigerd. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij
altijd de mogelijkheid van omgang tussen het kind en de man heeft
opengehouden en dat zij de wens van de man om contact met het kind te hebben
herhaaldelijk met het kind heeft besproken. Twee maal heeft de vrouw de man
in haar woning ontvangen en het kind gevraagd bij zijn vader te komen. Beide
malen heeft het kind geweigerd de man te ontmoeten.
De President overweegt nog dat, in de gegeven omstandigheden, aan de vrouw
tegengeworpen zou kunnen worden dat het ouderlijk gezag haar de bevoegdheid
geeft beperkingen op te leggen aan de wil van het kind. Echter, zo vervolgt
de President, de wijze waarop de ouderlijke gezagsbevoegdheid tegen de onwil
van een kind kan worden ingezet is niet onbegrensd. In dit geval heeft de
vrouw gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag en zou het onredelijk zijn
meer inspanning van haar te vergen.
Dit leidt ertoe dat de vrouw in het gelijk wordt gesteld en haar vorderingen
worden toegewezen.
Volledige tekst
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Ter terechtzitting van 15 december 2000 heeft de vrouw overeenkomstig de
dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna onder 3. weergegeven.
1.2. Na toelichting op de vordering van de zijde van de vrouw, verweer van de
man en verder debat in tweede termijn heeft de president de zaak aangehouden
in afwachting van een proefcontact tussen de man en het kind van partijen.
1.3. Nadat dat contact had plaatsgevonden is de behandeling van de zaak
voortgezet ter terechtzitting van 5 februari 2001. Bij die gelegenheid hebben
partijen hun standpunten nader toegelicht en desgevraagd inlichtingen
verstrekt.
1.4. Vervolgens is de zaak pro forma aangehouden om partijen in de
gelegenheid te stellen hun geschil in der minne te regelen. Partijen zijn
daarin niet geslaagd. De vrouw heeft onder overlegging van de stukken vonnis
gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
In dit geding wordt van het volgende uitgegaan.
a. Partijen hebben met elkaar samengewoond. Uit hun relatie is op 7 februari
1989 geboren het kind P. De man heeft P. erkend. De vrouw heeft het gezag
over P.
b. Bij beschikking van 23 april 1996 heeft deze rechtbank een omgangsregeling
vastgesteld, inhoudende dat de man en P. gedurende de eerste drie maanden
nadat de beschikking in kracht van gewijsde zou zijn gegaan, gerechtigd zijn
eenmaal per twee weken omgang met elkaar te hebben op een in overleg met en
onder begeleiding van de Raad voor de Kinderbescherming vast te stellen
plaats en tijdstip en dat daarna de man en P. gerechtigd zijn eenmaal twee
weken gedurende een dag in het weekend van 10.00 uur tot 1.6.00 uur omgang
met elkaar te hebben.
c. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft voormelde beschikking bij beschikking
van 14 november 1996 bekrachtigd.
d. Bij vonnis in kort geding van 1 juli 1997 heeft de president van deze
rechtbank de vrouw op verbeurte van een dwangsom van ƒ 250 per overtreding
veroordeeld de bij de beschikking van 23 april 1996 vastgestelde
omgangsregeling na te komen. Dat vonnis is door het gerechtshof te Amsterdam
bij arrest van 4 december 1997 bekrachtigd.
e. Aan de vastgestelde omgangsregeling is geen uitvoering gegeven.
f. Het vonnis van 1 juli 1997 is op 7 mei 1998 aan de vrouw betekend met
bevel om aan de inhoud ervan te voldoen.
g. Op 2 november 1998 heeft de man aan de vrouw bevel gedaan om ƒ 2.500
(vermeerderd met kosten) aan verbeurde dwangsommen te voldoen wegens het niet
nakomen van de omgangsregeling in de periode van 7 mei 1998 tot en met 24
september 1998. Voormeld bedrag is door middel van beslag onder de werkgever
van de vrouw geïncasseerd.
h. Op 8 november 2000 heeft de man aan de vrouw bevel gedaan om ƒ 22.500
wegens verbeurde dwangsommen te voldoen.
i .Op 10 november 2000 heeft de-vrouw een verzoekschrift ingediend, daartoe
strekkende dat de thans geldende omgangsregeling wordt stopgezet.
j. Op 28 november 2000 heeft de man ten laste van de vrouw onder de Stichting
Nova College, alsmede onder de maatschap Notaris Maatschap Batenburg en de
stichting Stichting Derdengelden Notaris Maatschap Batenburg executoriaal
derdenbeslag gelegd voor een bedrag ƒ 22.815 wegens verbeurde dwangsommen en
bijkomende kosten.
k. Na de behandeling van deze zaak ter terechtzitting van 1 5 december 2000
heeft op 6 januari 2001 een contact tussen de man en P. plaatsgehad. De
raadsman van de vrouw heeft hieromtrent aan de president het volgende
bericht:
(…)
Op 6 januari j.l. heeft er een kontact plaatsgevonden tussen de heer
Jorritsma en zijn zoon ten huize van cliënte. Dit contact heeft ongeveer 3
kwartier geduurd. Het is rustig verlopen. Maar P. heeft aan zijn moeder
kenbaar gemaakt voorlopig geen contact meer te willen. Hij weet nu wie zijn
vader is.
(…)
3. DE VORDERING EN DE GRONDSLAG DAARVAN
3.1. De, vrouw vordert dat de president bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
de man op verbeurte van een dwangsom zal bevelen de executie van het vonnis
van de president van deze rechtbank van 1 juli 1997 binnen 24 uur na
betekening van het te wijzen vonnis te staken en de man zal veroordelen om
aan eiseres de somma van ƒ 2.731, althans ƒ 23l te betalen wegens ten
onrechte geïncasseerde dwangsommen
3.2. De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat:
– de man in de situatie dat geen omgang plaats vond heeft berust;
– de vrouw in de onmogelijkheid verkeerde aan de veroordeling te voldoen,
omdat P. zeer afwijzend stond tegenover contact met de man;
– de verbeurde dwangsommen, althans een deel daarvan, zijn verjaard.
4. HET VERWEER
De man heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd. Hierop zal, voor
zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
5.1. De vrouw baseert haar vordering- onder meer op de stelling dat zij in de
onmogelijkheid heeft verkeerd om aan de veroordeling tot nakoming van de
omgangsregeling te voldoen, doordat P. iedere medewerking aan de
omgangsregeling weigerde. Gelet op het bepaalde in art. 611 g Rv. Komt het
bij de beoordeling van deze stelling aan op de vraag, of er in de zes maanden
voorafgaand aan de sub 2.h. genoemde aanzegging sprake is geweest van
onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen.
5.2. Naar heersende rechtsopvatting mag de in artikel 611 d Rv. bedoelde
“onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen” in subjectieve zin worden
opgevat. Dat brengt mee dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden
waarin de veroordeelde verkeerde en met zijn mogelijkheden. Hierbij spelen
ook de redelijkheid en billijkheid een rol.
5.3. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de mogelijkheid van
omgang tussen de man en P. altijd heeft opengehouden en dat zij de wens van
de man om contact met P. te hebben herhaaldelijk met P. heeft besproken. P.
heeft daarop altijd afwijzend gereageerd. In maart 1998 is de man, na zijn
bezoek per brief te hebben aangekondigd, twee maal naar de woning van de
vrouw gekomen om P. te ontmoeten. De vrouw heeft de man in haar woning
ontvangen en heeft P. gevraagd bij zijn vader te komen. Beide malen heeft hij
P. niet gezien omdat deze, ook na herhaald verzoek van de vrouw, weigerde de
man te ontmoeten.
5.4. Ook na het contact tussen de man en P. in januari jl. heeft P. te kennen
gegeven voorlopig geen contact meer te willen.
5.5. In de gegeven omstandigheden zou, wat betreft de relevante periode, aan
de vrouw kunnen worden tegengeworpen dat het ouderlijk gezag haar de
bevoegdheid heeft beperkingen op te leggen aan de wil van P.. De wijze waarop
de ouderlijke gezagsbevoegdheid tegen de onwil van een kind kan worden
ingezet is echter niet onbegrensd. In de onderhavige situatie is voldoende
aannemelijk geworden dat de vrouw in de evenbedoelde periode heeft gedaan wat
binnen haar mogelijkheden lag om tot uitvoering van de omgangsregeling te
komen en dat het onredelijk zou zijn meer inspanning van haar te vergen. De
president stelt in dit verband vast dat niet bestreden is dat P. na het
proefcontact heeft laten weten voorlopig geen contact meer te willen. Dat
rechtvaardigt de conclusie dat de vrouw gedurende genoemde periode in de
onmogelijkheid heeft verkeerd aan de veroordeling om mee te werken aan de
uitvoering van de omgangsregeling te voldoen.
5.6. Het voorgaande betekent dat de vordering toewijsbaar is. De
omstandigheid dat partijen gewezen levenspartners zijn is aanleiding om de
kosten van het geding tussen hen te compenseren als na te melden.
6. BESLISSING
De president:
6.2. Gelast gedaagde om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de
executie van het door de president van deze rechtbank op 1 juli 1997 tussen
partijen gewezen vonnis ten aanzien van de daarbij vastgestelde dwangsom te
staken.
6.3. Veroordeelt gedaagde de uit hoofde van voormeld vonnis in het kader van
de onderhavige executie geïncasseerde dwangsommen binnen 14 dagen na
betekening van dit vonnis aan eiseres terug te betalen.
6.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.4. Compenseert de kosten van het geding tussen partijen aldus dat ieder de
eigen kosten draagt.
Rechters
Mr. Schotman