Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 7 juni 2001

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Nadat B. een klacht wegens intimidatie op het werk door R. had ingediend, is
R. door de gemeente waar zij beiden werkten ontslagen. R. heeft daarna
diverse klachten over B. ingediend bij de gemeente. In juli 2000 heeft R. de
teksten van de volledige correspondentie tussen hem en de gemeente, alsmede
alle processtukken in diverse procedures tussen R. en de gemeente op een
eigen homepage op internet gezet. Daarbij bevonden zich persoonlijke stukken
van B. Na een sommatie van B. heeft R. de homepage van internet verwijderd.
In eerste instantie is op vordering van B. een contactverbod opgelegd, en is
het R. verboden om opnieuw een dergelijke homepage op internet te (laten)
openen. Het hof overweegt dat voldoende aannemelijk is dat het gevaar dat R.
zonder rechterlijk verbod opnieuw een dergelijke homepage zal openen
alleszins reëel te achten is. Daarnaast heeft B. voldoende spoedeisend belang
bij een contactverbod. R. heeft weliswaar gesteld dat hij het gevorderde
contactverbod zal eerbiedigen, maar heeft zich hierbij uitdrukkelijk het
recht voorbehouden tot actief optreden jegens B. voorzover hij dit nodig acht
ter verdediging van zijn belangen. Gelet op de aard en de ernst van de acties
die R. in het verleden tegen B. heeft ondernomen (waarbij hij ook haar
familie en werkgeefster heeft betrokken), is op voorhand niet voldoende
aannemelijk dat R. daarbij de grenzen van een behoorlijk gevoerde juridische
procedure niet zal overschrijden, en bestaat de gerechtvaardigde vrees dat
hij ook in de toekomst op een of andere wijze contact zal zoeken met B., haar
familie of haar werkgeefster. Het Hof bekrachtigt de beslissing van de
President.
Zie voor de uitspraak in eerste aanleg Rechtbank Alkmaar 26 oktober 2000, RN
2001/1, 1280.

Volledige tekst

1. HET GEDING IN HOGER BEROEP

1.1. Appellant wordt hierna aangeduid als D. en geïntimeerde als B.

1.2. Bij dagvaarding van 8 november 2000, is D. in hoger beroep gekomen van
een vonnis dat de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar op 26
oktober 2000 in deze zaak onder rolnummer 362/2000 AD heeft gewezen tussen B.
als eiseres en D. als gedaagde.

1.3. Bij memorie heeft D. vier grieven tegen voornoemd vonnis opgeworpen,
producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar
bij voorraad het bestreden vonnis zal vernietigen, voor zover D. daarbij werd
veroordeeld in de kosten van het geding en, opnieuw rechtdoende, D. te
ontheffen van genoemde kostenveroordeling met veroordeling van B. in de
kosten van beide instanties.

1.4. B. heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, producties
overgelegd en geconcludeerd primair dat het hof D. niet-ontvankelijk zal
verklaren in zijn vorderingen en subsidiair dat het hof de vorderingen zal
afwijzen, met bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, zonodig onder
verbetering van gronden, en met veroordeling van D. in de kosten van het
hoger beroep.

1.5. Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide
instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.

2. GRIEVEN

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

3. FEITEN

3.1. De president heeft in het bestreden vonnis in overweging 1 onder 1.1 tot
en met 1.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Nu tegen
de door de president vastgestelde feiten geen grieven zijn gericht, zal ook
het hof van die feiten uitgaan.

3.2. D. wijst er in de toelichting op de grieven II en III op dat de
president in r.o. 4 van het vonnis er ten onrechte van is uitgegaan dat D. in
de maand augustus 2000 vijf maal een afschrift van bij de gemeente Egmond
ingediende klachten aan B. zou hebben gestuurd. Het toezenden van de klachten
vond immers plaats in 1999. B. erkent dit en het hof zal dan ook van dat
laatste jaartal uitgaan.

4. BEOORDELING

4.1. Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om het volgende.

4.1.1. B. is sedert 1990 werkzaam bij de gemeente Egmond. D. is in dienst
geweest van de gemeente Egmond.

4.1.2. B. heeft op of omstreeks 29 september 1997 een klacht tegen D. bij de
‘Klachtencommissie Seksuele Intimidatie op het werk’ ingediend. De
klachtencommissie heeft de klacht van B. bij rapportage van 19 februari 1998
niet ontvankelijk verklaard, omdat de klachtenprocedure slechts van
toepassing is bij seksuele intimidatie en B. nadrukkelijk had verklaard zich
geïntimideerd te voelen, maar niet seksueel geïntimideerd.

4.1.3. Met ingang van 1 april 1999 is D. door de gemeente ontslag verleend.

4.1.4. D. heeft in de periode van augustus tot en met december 1999 diverse
klachten ingediend over B. bij Burgemeester en Wethouders (B&W) van de
gemeente Egmond. D. heeft in 1999 vijfmaal een afschrift van de bij B&W van
de gemeente Egmond ingediende klachten naar het privé-adres van B. verstuurd
en tevens een aantal van deze klachten per fax naar de gemeente Egmond
gezonden.

4.1.5. B. heeft D. op 22 december 1999 en 1 maart 2000
gesommeerd op geen enkele wijze contact met haar te zoeken en de
correspondentie over haar naar de gemeente Egmond te staken.

4.1.6. In juli 2000 heeft D. de teksten van de volledige correspondentie
tussen hem en de gemeente Egmond, betreffende B. alsmede alle processtukken
die waren gewisseld in de diverse procedures van D. tegen de gemeente Egmond
op internet in een eigen homepage gezet. Daarbij bevonden zich persoonlijke
stukken van B..

4.1.7. B. heeft D. op 28 september 2000 gesommeerd
de homepage te verwijderen. Op 11 oktober heeft D.
de homepage verwijderd van internet.

4.2. Volgens B. heeft D. onrechtmatig jegens haar gehandeld door de homepage
te cre’ren en contact met haar te zoeken. B. heeft in eerste aanleg gevorderd
kort gezegd D. te verbieden opnieuw een dergelijke homepage op internet te
openen of te laten openen door een derde en D. te verbieden voor de duur van
een jaar contact te zoeken met haar, haar familie of haar werkgeefster.

4.3. De president heeft de vorderingen van B. toegewezen. Van deze beslissing
is D. in hoger beroep gekomen.

4.4. Uitgangspunt is dat D. onrechtmatig heeft gehandeld met het plaatsen van
de hierboven omschreven homepage op internet. D. heeft dit ook erkend. De
homepage is inmiddels verwijderd en D. heeft toegezegd dat hij niet opnieuw
een dergelijke homepage zal maken. B. stelt belang te hebben bij een verbod
op het openen van een nieuwe homepage met een dergelijke strekking. Zij voert
hiervoor aan dat zij niet op toezeggingen van D. kan vertrouwen.

4.5. Vooralsnog is voldoende aannemelijk dat het gevaar dat D. zonder
rechterlijk verbod opnieuw een soortgelijke homepage zal openen alleszins
re’el te achten is. De onrechtmatige gedragingen van D. in het verleden geven
aanleiding te veronderstellen dat hij de ernst van zijn handelen niet inziet
en uit de brief van 14 oktober 2000 aan de redactie van de Alkmaarsche
Courant (productie 5 van de zijde van D. in eerste aanleg) valt op geen
enkele wijze af te leiden dat dit inmiddels anders is. Integendeel, de
redenen die D. in die brief noemt maken duidelijk dat hij louter in verband
met druk van buitenaf, waaronder het kort geding, bereid was de homepage te
verwijderen.
Grief I, door middel waarvan D. opkomt tegen de overweging van de president
dat D. jegens B. er geen blijk van heeft gegeven de ernst van het plaatsen
van de homepage in te zien, faalt derhalve.

4.6. Tevens is aannemelijk geworden dat B. er voldoende spoedeisend belang
bij heeft D. te verbieden contact met haar te zoeken of haar lastig te
vallen, daaronder begrepen het benaderen van familieleden en van haar
werkgeefster. D. stelt zich op het standpunt dat de sommaties van B. van een
zo strikte aard zijn, dat hij niet meer in staat is om tegen onjuiste
aanvallen aan zijn adres op te komen, danwel zelf bij de gemeente Egmond
klachten in te dienen tegen de handelwijze van B..

4.7. Uit de brief van 12 oktober 2000 van D. aan de raadsvrouwe van B.
(productie 3 van de zijde van B. in eerste aanleg) blijkt dat D., als B. niet
aan de in die brief geformuleerde eisen voldoet, nadere acties zal
ondernemen. Gelet op de aard en ernst van de acties die D. in het verleden
tegen B. heeft ondernomen (waarbij hij ook haar familie en haar werkgeefster
heeft betrokken) is voldoende aannemelijk dat hij niet zal schromen ook in
verband met deze aangekondigde acties op een of andere wijze ongewenst
contact te zoeken met B., haar familie of haar werkgeefster en dat hij B. zal
lastig vallen.
D. heeft weliswaar gesteld dat hij het gevorderde contactverbod zal
eerbiedigen, doch zich hierbij uitdrukkelijk het recht voorbehouden tot
actief optreden jegens B. voorzover hij dit nodig acht ter verdediging van
zijn belangen. In deze omstandigheden en mede gelet hetgeen onder 4.5. is
overwogen, is op voorhand niet voldoende aannemelijk dat D. daarbij de
grenzen van een behoorlijk gevoerde juridische procedure niet zal
overschrijden en bestaat de gerechtvaardigde vrees dat hij haar, haar familie
of haar werkgeefster (wederom) zal lastig vallen met afschriften van
processtukken e.d. en zijn commentaar daarop. Het gevorderde verbod belet D.
niet in de rechten die uit hoofde van een behoorlijke belangen verdediging
door hem zouden kunnen worden uitgeoefend, maar beoogt ook voor de toekomst
de in het verleden daarbij opgetreden excessen te voorkomen.

4.8. De ernst van het (dreigend) grensoverschrijdend gedrag van D. brengt met
zich dat er voldoende grond is voor toewijzing van de gevorderde
voorzieningen van B.. De grieven II en III, die dit oordeel van de president
bestrijden, falen dan ook.

4.9. Terecht is D. in eerste aanleg als de in het ongelijk gestelde partij in
de proceskosten veroordeeld, zodat ook grief IV geen doel treft.

5. SLOTSOM

De grieven falen. Het vonnis moet worden bekrachtigd. D. zal, als de in het
ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden veroordeeld.

6. BESLISSING

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt D. in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde
van B. begroot op ƒ 2.175.

Rechters

Mrs. Van Schendel, Doeleman en De Bruin