Instantie
Rechtbank Almelo
Samenvatting
X, zijn zuster en zwager worden van zedendelicten met meerdere kinderen
verdacht. X is alleen veroordeeld voor het misbruik van A. In de strafzaak
loopt hoger beroep van zowel X, die het misbruik ontkent, als het OM, dat
misbruik van meerdere kinderen, waaronder M. en R. ten laste had gelegd. X
zal op 21 september 2001 vrij komen. Eisers vorderen een contactverbod, een
stadverbod en een voorschot schadevergoeding van ƒ 15.000 per kind. De
president acht voldoende aannemelijk dat X zich jegens A. heeft schuldig
gemaakt aan het misdrijf medeplegen van verkrachting. De president acht het
niet aannemelijk dat X zich jegens R. en M. ernstig seksueel heeft misdragen.
Hoewel geloofwaardig is dat R. en M. seksueel zijn misbruikt, staat de rol
van X daarin niet vast. Het gevraagde voorschot op de schadevergoeding wordt
ten aanzien van R. en M. daarom afgewezen. Ten aanzien van A. overweegt de
president dat de schadevergoeding op zich zou kunnen worden toegewezen, maar
dat gezien het feit dat over ongeveer drie maanden een uitspraak in het
strafrechtelijk hoger beroep verwacht wordt de spoedeisendheid van een
toewijzing betrekkelijk is. De vergoeding wordt niet toegekend. Het
gevorderde contact- en stadverbod wordt – op verbeurte van een dwangsom en
gijzeling – ten aanzien van alle eisers toegewezen voor de duur van twee
jaar. Hoewel het aandeel van X in de seksuele mishandeling strafrechtelijk
niet vast staat, staat wel vast dat veel van het misbruik plaatsvond in zijn
woning. Aannemelijk is dat X hier van af wist. X heeft zich ten opzichte van
alle kinderen gedragen in strijd met elementaire maatschappelijke normen. De
kinderen beschouwen X als dader. De kinderen zullen het gebeurde moeten
verwerken en hebben er groot belang – levensbelang – bij in rust te kunnen
herstellen waarbij confrontaties met X ook na ommekomst van zijn detentie
moet worden vermeden. Het recht van X om zich vrijelijk te mogen bewegen is
een grondrecht. Het is echter in casu van minder groot belang dan de
belangen van de kinderen, en moet daarvoor wijken.
Volledige tekst
De president van de arrondissementsrechtbank te Almelo, rechtdoende in kort
geding;
Gehoord partijen en gezien de stukken;
Overweegt over:
het verloop van de procedure:
eisers hebben gesteld en gevorderd als staat vermeld in de dagvaarding.
Ter zitting heeft mw. mr. Van Bon-Moors, advocaat te Nijmegen verklaard dat
[Dochter R. – B.] niet meer als eisende partij dient te worden beschouwd. Zij
heeft de standpunten van eisers nader toegelicht.
Voor [Gedaagde] heeft mr. Van Gurp verweer gevoerd.
Tenslotte hebben partijen vonnis verzocht.
HET GESCHIL VAN PARTIJEN: ALGEMEEN
1. In een strafzaak die begin van dit jaar voor de rechtbank Almelo gediend
heeft, heeft de officier van Justitie aan [Gedaagde], zijn zuster en haar man
grof seksueel misbruik van zes kinderen tenlastegelegd. De telastelegging
noemt [Zoon A. – Eiser V.], [Dochter M. – Eiser D.] en [Dochter R. – Eiser
B.] en drie andere kinderen als de slachtoffers. Toen het misbruik begon,
waren de kinderen tussen de 7 en 11 jaar oud. [Gedaagde], zijn zuster en
zwager worden van zedendelicten met meer kinderen verdacht, maar die feiten
zijn hen niet tenlastegelegd.
Ook [Gedaagde]’s zuster en zwager hebben terechtgestaan. Zij zijn voor
seksuele misdrijven met kinderen veroordeeld tot langdurige
gevangenisstraffen. Zij ontkennen de feiten.
In de strafzaak tegen [Gedaagde] heeft de rechtbank alleen het jegens [Zoon
A.- Eiser V.] tenlastegelegde feit bewezen geacht. Zij heeft [Gedaagde] voor
medeplegen van verkrachting veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met
aftrek van het voorarrest.
[Gedaagde] ontkent de tenlastegelegde misdrijven en is van zijn veroordeling
in hoger beroep gegaan bij het hof Arnhem. Ook de officier van justitie heeft
appel aangetekend. [Gedaagde]’s zuster en zwager hebben eveneens hoger beroep
ingesteld. Het hoger beroep zal naar verwachting in oktober en november 2001
dienen.
Eisers verwachten dat [Gedaagde] 21 september 2001 vrij komt omdat hij dan de
door de rechtbank opgelegde straf heeft uitgezeten. De president zal van die
stelling uitgaan.
VORDERING VAN EISERS
2. Eisers, vaders van [Zoon A.- Eiser V.], [Dochter R.- Eiser B.] en [Dochter
M. – Eiser D.], vorderen zakelijk weergegeven voor zich en namens hun
kinderen om aan [Gedaagde] te verbieden, kort gezegd,
– contact te zoeken met hun kinderen en hun familie,
– zich in de stad Enschede te bevinden en dat op straffe van dwangsom en
gijzeling
– en voorts om aan ieder in dit geding vertegenwoordigd kind ƒ 15.000
schadevergoeding te betalen,
– alles met veroordeling van [Gedaagde] in de gedingkosten.
VERWEER VAN GEDAAGDE
3. [Gedaagde] voert kort gezegd aan dat er geen rechtsgronden bestaan die tot
toewijzing van de vorderingen kunnen leiden. De hem verweten feiten ontkent
hij, het vonnis van de rechtbank heeft geen kracht van gewijsde, de feiten
staan dus niet vast. Hij is voornemens om zich nadat het hof Arnhem in zijn
zaak uitspraak heeft gedaan in Enschede te vestigen. Daar wonen zijn
kinderen, zijn familie en vrienden. Een verbod zich in Enschede te vestigen
gaat te ver.
OVER HET STRAFBARE FEIT
4. Op zich zelf is juist de stelling van [Gedaagde] dat niet in rechte vast
staat dat hij de hem verweten misdrijven heeft gepleegd. [Gedaagde] ontkent
de feiten. Het hof zal nog moeten beslissen of er voldoende bewijs is voor
zijn strafrechtelijke veroordeling. Daarna staat eventueel nog de gang naar
de Hoge Raad open. Er is derhalve nog geen strafvonnis dat dwingend bewijs
van gepleegde zedendelicten oplevert.
In de kort geding procedure gaat het echter om het treffen van voorlopige
voorzieningen en niet om het precies vaststellen van rechten en
verplichtingen. In dit geding is de rechter niet gebonden aan de wettelijke
bewijsregels. In het kort geding gaat het er om of gestelde feiten wel of
niet aannemelijk zijn geworden.
5. Eisers stellen dat [Gedaagde] zich aan een of meer seksuele misdrijven
jegens hun kinderen heeft schuldig gemaakt.
Dat verwijt is aannemelijk geworden waar het [Zoon A.- Eiser V.] betreft. De
rechtbank heeft [Gedaagde] voor een seksueel misdrijf jegens [Zoon A.- Eiser
V.] veroordeeld. In haar strafvonnis heeft zij gemotiveerd welke feiten en
omstandigheden en welke getuigenverklaringen haar tot die conclusie hebben
gebracht.
Naar het voorlopig oordeel van de president kunnen de bewijsmiddelen de
veroordeling van de rechtbank dragen. Naar eveneens voorlopig oordeel van de
president is voorts niet uitgesloten dat het hof eveneens tot
bewezenverklaring van het jegens [Zoon A.- Eiser V.] gepleegde misdrijf zal
komen. In dit kort geding is daarom voorshands voldoende aannemelijk dat
[Gedaagde] zich jegens [Zoon A.- Eiser V.] heeft schuldig gemaakt aan het
misdrijf medeplegen van verkrachting.
6. Het verwijt dat [Gedaagde] zich jegens [Dochter M. – Eiser D.] en [Dochter
R.- Eiser B.] ernstig seksueel heeft misdragen is in dit kort geding echter
niet aannemelijk geworden.
Op zich zelf is geloofwaardig dat [Dochter M. – Eiser D.] en [Dochter R.-
Eiser B.] seksueel zijn misbruikt. In dit kort geding is echter niet
duidelijk geworden wat de rol van [Gedaagde] daarin geweest zou zijn.
[Gedaagde]’s beweerdelijk aandeel in de verweten misdrijven jegens deze
kinderen is uitgebreid onderzocht in een dagen durend strafproces. Daarbij is
de rechtbank tot de conclusie gekomen dat op basis van het aanwezige
bewijsmateriaal niet is komen vast te staan dat [Gedaagde] deze misdrijven
heeft gepleegd ÃNOOT 1#4#1Ž. In dit kort geding is minder bewijsmateriaal
voorhanden dan in het strafproces. Veel van wat namens eisers wordt
aangevoerd zijn geen min of meer harde feiten, maar conclusies waarom
aannemelijk is dat feiten zich hebben voorgedaan. In de kort geding procedure
kunnen feiten en omstandigheden anders dan in de civiele bodemprocedure en
het strafproces slechts beperkt worden onderzocht. Het gaat in dit geding dan
ook te ver om op basis van de beperkte gegevens aannemelijk te achten dat
[Gedaagde] de delicten jegens [Dochter M. – Eiser D.] en [Dochter R. – Eiser
B.] heeft gepleegd.
7. Dat is zeer teleurstellend voor de ouders van [Dochter M. – Eiser D.] en
[Dochter R.- Eiser B.]. Echter grondslag van het recht is dat schuld bewezen
moet worden en dat zonder dat bewijs geen veroordeling mag volgen. Waar dat
anders is, heerst -zoals bijna dagelijks is te constateren- willekeur en
onrecht.
OVER DE GEVORDERDE SCHADEVERGOEDING
8. Dat voorshands onvoldoende aannemelijk geworden is dat [Gedaagde] jegens
[Dochter M. – Eiser D.] en [Dochter R. – Eiser B.] misdrijven heeft gepleegd,
heeft tot gevolg dat een voorschot op de schadevergoeding aan [Eiser B.] en
[Eiser D.] niet kan worden toegewezen. In het midden wordt dan nog gelaten of
[Eiser B.] van [Gedaagde] nog een voorschot kan eisen omdat hem uit anderen
hoofde al een voorschot op de vergoeding van de immateriële schade wegens het
seksueel misbruik van zijn kinderen is toegekend.
9. Op zich zou een door de eisers [Eiser V.] gevorderde schadevergoeding
kunnen worden toegewezen. Voorshands is immers aannemelijk dat [Gedaagde]
zich jegens [Zoon A.- Eiser V.] ernstig heeft misdragen. Blijft echter dat er
een factor onzekerheid blijft bestaan over het al dan niet bewezen zijn van
het feit en dus van de aannemelijkheid ervan. Te verwachten is dat er over
een maand of drie een uitspraak van het hof zal zijn. Daardoor wordt de
spoedeisendheid van een toewijzing op dit ogenblik betrekkelijk. Veroordeelt
het hof [Gedaagde] dan staat het feit afgezien van cassatie vast, spreekt het
hof vrij, dan zal in een civiele bodemprocedure de onrechtmatige gedraging
van [Gedaagde] aangetoond moeten worden.
OVER HET STADVERBOD
10. Eisers hebben hun vordering voor een algemeen Enschedees straatverbod
uitgebreid in die zin dat het [Gedaagde] verboden wordt zich in de stad
Enschede te vertonen. De kinderen wonen, gaan naar school en recreëren op
verschillende verpreid liggende plaatsen in die stad.
De president zal die vordering toewijzen.
Voor die beslissing geldt als uitgangspunt dat aannemelijk is dat [Gedaagde]
zich jegens [Zoon A.- Eiser V.] aan misdrijf schuldig heeft gemaakt, dat zijn
zwager en zuster jegens andere kinderen seksuele delicten hebben gepleegd en
dat geloofwaardig en aannemelijk is dat [Dochter M. – Eiser D.] en [Dochter –
Eiser B.] seksueel zijn misbruikt.
De seksuele misdrijven die aan [Gedaagde], zijn zwager en zuster worden
verweten zijn van een aard en ernst die de vraag doen rijzen: hoe kunnen
volwassenen kinderen dit aandoen. Het is bewijstechnisch moeilijk om vast te
stellen wat het aandeel van de drie verdachten is geweest in de seksuele
mishandeling van de kinderen. Uitgangspunt mag echter zijn dat de misdrijven
hebben plaats gehad. Verder staat vast dat veel van het -regelmatige-
misbruik heeft plaats gehad in het huis van [Gedaagde]. Zijn zwager en zuster
woonden bij hem in. Als als uitgangspunt genomen wordt dat hij zelf zich
jegens [Zoon A.- Eiser V.] ernstig heeft misdragen en dat zijn zwager en
zuster dat tegenover andere kinderen hebben gedaan, is aannemelijk dat
[Gedaagde] heeft geweten wat zich in zijn huis gedurende langere tijd
afspeelde. De kinderen kennen hem ook. Zij noemen oom Johnny regelmatig in
verband met seksuele handelingen. Strafrechtelijk moge het aandeel van
[Gedaagde] (nog) niet vast staan. Wel is aannemelijk geworden en kan hem
verweten worden dat hij zich ten opzichte van de kinderen heeft gedragen in
strijd met elementaire maatschappelijke normen. Aangenomen mag worden dat in
de beleving van de bij het seksuele misbruik betrokken kinderen van eisers
[Gedaagde] beschouwd wordt als dader. De kinderen zullen hem met die
misdrijven associëren.
11. De kinderen zullen het gebeurde moeten verwerken. Zij hebben er groot
belang bij; te verdedigen is: in zekere zin levensbelang- om in rust te
kunnen herstellen van de ernstige inbreuken op hun lichamelijke en
geestelijke integriteit. Zij hebben er voor het hervinden van hun evenwicht
baat bij dat zij [Gedaagde] ook na ommekomst van zijn detentie gedurende
langere tijd niet ontmoeten en dat ook toevallige confrontaties worden
vermeden.
Het recht van [Gedaagde] om zich vrijelijk te mogen bewegen is een belangrijk
recht, het is een grondrecht. Het is echter in de beschreven omstandigheden
van minder groot belang dan de belangen -levensbelangen- van de kinderen van
eisers en [Gedaagde]’s belang moet daarvoor wijken.
12. Wel zal het stadverbod in tijd beperkt worden. Levenslange verbanning
wordt in het Nederlands recht niet aanvaard. [Gedaagde] heeft ongeveer twee
jaar in voorlopige hechtenis doorgebracht en is in die tijd niet in Enschede
geweest. De president is van oordeel dat aan die afwezigheid nog twee jaar
moeten worden toegevoegd om de kinderen van eiseres en hun ouders gelegenheid
te geven tot vergeten.
13. Als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij dient
[Gedaagde] de gedingkosten te betalen.
RECHTDOENDE IN KORT GEDING:
Verbiedt [Gedaagde] na betekening van dit vonnis
1. direct of indirect via brieven, telefoon, derden of anderszins contact te
zoeken met de kinderen van eisers en hun familie;
2. zich gedurende een periode van twee jaren te bevinden in de stad Enschede,
een en ander binnen het stadsgebied als aangegeven op de aan dit vonnis
gehechte kaart;
Veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan eisers van een dwangsom van ƒ 500 per
dag voor iedere overtreding van de onder 1 en 2 gegeven verboden, zulks tot
een maximum van ƒ 200.000 en tot gijzeling voor de duur van vijf dagen voor
iedere keer dat hij het onder 2 gegeven verbod overtreedt, zulks tot een
maximum van 300 dagen;
Machtigt eisers om de overtreding van het onder 2 gegeven verbod te doen
beëindigen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
Veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak
aan de zijde van eisers begroot op ƒ 642,23 aan verschotten en ƒ 1.800 wegens
het salaris van de procureur, waarvan op de voet van artikel 57b van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit
gerecht:
ƒ 167,23 wegens exploitkosten
ƒ 185 wegens in debet gesteld griffierecht
ƒ 1.800 wegens het salaris van de procureur
aan de procureur van eisers
ƒ 290 wegens niet in debet gesteld griffierecht.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
@@TNT=
[NOOT_1]
Het vrijsprekend vonnis van de rechtbank houdt niet in dat [Gedaagde] de
feiten ‘dus niet’ heeft gepleegd. De strafrechter heeft alleen vastgesteld
dat niet is aangetoond dat verdachte heeft gedaan wat hem verweten wordt.
Rechters
Mr. Drewes