Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 24 september 2001

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


V. wordt wegens belaging, mishandeling, bedreiging en diefstal veroordeeld
tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden
voorwaardelijk. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan belaging omdat hij het
niet kon verkroppen dat zijn ex-vriendin hem de deur had gewezen. Hij viel
haar stelselmatig lastig en achtervolgde haar op straat en op haar werk. Bij
één van die gelegenheden heeft hij haar in het gezicht geslagen. Onder
invloed van cocaïne en alcohol heeft hij haar vervolgens bedreigd met een
misdrijf tegen het leven gericht, door haar een mes voor te houden en haar
met woorden duidelijk te maken dat hij haar mee de dood in zou nemen.
Teneinde in de financiering van zijn verslaving te voorzien heeft verdachte
tenslotte ook sieraden, geld en goederen uit haar woning gestolen. Het
verweer dat het OM niet ontvankelijk zou zijn omdat het slachtoffer haar
klacht had ingetrokken wordt verworpen. Hiertoe stelt de rechtbank in de
eerste plaats vast dat bij haar aangifte op 10 juli 2001 het slachtoffer
klaarblijkelijk vervolging beoogde van verdachte ter zake van belaging. Voor
zover haar verklaring 15 augustus 2001 als intrekking van de klacht is
bedoeld, valt die buiten de daarvoor door de wet gestelde termijn van acht
dagen na indiening. Aan het klachtvereiste is derhalve voldaan, zodat het
openbaar ministerie ontvankelijk is.

Volledige tekst

DE TERECHTZITTING.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 september 2001.

De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr Samama, is verschenen en
gehoord.

De officier van justitie, mr Keulen, heeft gevorderd dat verdachte ter zake
van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek
van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4
maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere
voorwaarden reclasseringstoezicht en het volgen van een door de reclassering
uitgestippeld behandeltraject.

DE TELASTLEGGING.

Aan verdachte is telastgelegd – na wijziging van de telastlegging ter
terechtzitting – hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de
dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen wijziging telastlegging,
gemerkt A1 en A2.

BESPREKING VAN HET VERWEER.

De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van
feit 1 de ex-vriendin van cliënt als klachtgerechtigde in haar laatste
verklaring bij de politie van 15 augustus 2001 haar klacht – voor zover zij
die had gedaan- heeft ingetrokken. De twee verklaringen zijn niet met elkaar
te rijmen, aldus de verdediging.

De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat de raadsvrouw aanvoert dat niet
aan het klachtvereiste is voldaan en dat het Openbaar Ministerie dien te
gevolge ten aanzien van feit 1 niet-ontvankelijk zou dienen te worden
verklaard.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Hiertoe stelt de rechtbank in de eerste
plaats vast dat bij haar aangifte op 10 juli 2001 [slachtoffer]
klaarblijkelijk vervolging beoogde van verdachte ter zake van hetgeen als
feit 1 is telastgelegd. Voor zover haar verklaring van 15 augustus 2001 als
intrekking van de klacht is bedoeld, valt die buiten de daarvoor door de wet
gestelde termijn van 8 dagen na indiening. Aan het klachtvereiste is derhalve
voldaan, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Dat overigens in het
licht van de laatste verklaring vervolging niet opportuun zou zijn is niet
aangevoerd of gebleken. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de
‘intrekking” aan een bewezenverklaring in de weg staat, gaat dit betoog eraan
voorbij dat het klachtvereiste uitsluitend de ontvankelijkheid van het
Openbaar Ministerie betreft en niet het bewijs van het telastgelegde.

DE BEWIJSMIDDELEN.

P.M.

DE BEWEZENVERKLARING.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in
zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens
zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en
omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging
gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1,
2, 3 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank
bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van
eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals
weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in
de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is
vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE EN VAN DE VERDACHTE.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden
misdrijven oplevert.

Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk
zijn geworden.

STRAFMOTIVERING.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde
feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de
persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens
het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke
gevangenisstraf het volgende overwogen.

Verdachte die blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen
Documentatieregister d.d. 12 juli 2001 regelmatig met politie en justitie in
aanraking is gekomen en in elk geval een keer is veroordeeld voor
medeplichtigheid aan zware mishandeling, heeft zich thans schuldig gemaakt
aan belaging omdat hij het niet kon verkroppen dat zijn ex-vriendin hem de
deur had gewezen. Hij viel haar stelselmatig lastig en achtervolgde haar op
straat en op haar werk. Bij één van die gelegenheden heeft hij haar in het
gezicht geslagen. Onder invloed van cocaïne en alcohol heeft hij haar
vervolgens bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door haar een
mes voor te houden en haar met woorden duidelijk te maken dat hij haar mee de
dood in zou nemen.
Teneinde in de financiering van zijn verslaving te voorzien heeft verdachte
tenslotte ook sieraden, geld en goederen uit haar woning gestolen.

De ernst van eerdergenoemde feiten spreekt voor zich en rechtvaardigt in
principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een vroeghulprapport d.d.
13 juli 2001, het rapport d.d. 7 augustus 2001 en het aanvullende rapport
d.d. 7 september 2001 van de Verslavingsreclassering van het Psycho-Medisch
Centrum Parnassia. Hierin wordt geadviseerd verdachte onder begeleiding van
de reclassering te laten behandelen voor zijn verslaving.
Hoewel verdachte de hem, in het kader van een schorsing van de voorlopige
hechtenis, geboden kans zijn verslavingsproblematiek te overwinnen niet heeft
benut, ziet de rechtbank in al het vorenstaande en in hetgeen door verdachte
ter terechtzitting naar voren is gebracht, toch nog aanleiding een deel van
de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daaraan de
bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden.

DE TOEPASSELIJKE WETSARTIKELEN.

De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 285b, 300 en 310 van het Wetboek
van Strafrecht.

BESLISSING.

De rechtbank,

verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en
dat het bewezene uitmaakt:

Ten aanzien van feit 1:
belaging

Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Ten aanzien van feit 3:
diefstal, meermalen gepleegd

Ten aanzien van feit 4:
mishandeling

verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte te dier zake tot:

gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 maanden niet zal worden
tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde
zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarde:

dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de
voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering
Nederland, arrondissement Den Haag, i.c. de Sector justitiële verslavingszorg
van Psycho-medisch centrum Parnassia te ‘s-Gravenhage, zolang die instelling
zulks nodig acht en ook indien dat inhoudt dat hij een door de reclasering
uitgestippeld behandeltraject zal volgen;

geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens
het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de
uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in
mindering zal worden gebracht;

in verzekering gesteld op 12 juli 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op 17 juli 2001,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van 24 juli 2001 en
welke schorsing is opgeheven met ingang van 9 augustus 2001;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop
de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van
de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders
is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.

Rechters

Mrs. Quadekker, Van der Veen en Van Harte