Instantie
Gerechtshof ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Vaststelling alimentatie ten behoeve van de vrouw. De man stelt dat de leeftijd van het jongste kind (geboren in 1985) geen belemmering (meer) behoeft te zijn voor de vrouw om haar werkzaamheden uit te breiden. De vrouw kan fulltime werken. De vrouw stelt in haar verweer dat (1) zijaltijd met instemming van de man in deeltijd heeft gewerkt; (2) de scheiding een zodanige emotionele invloed op haar en haar twee dochters heeft, dat fulltime werken op dit moment niet kan; (3) ook al zou zij haar uren kunnen uitbreiden, zij daarmee dan nog niet volledig in haar levensonderhoud kan voorzien, gelet op de welstand gedurende het langdurige huwelijk. Het hof stelt dat de vrouw op termijn meer uren kan gaan werken, maar ook dan zal zij, gelet op de welstand tijdens het huwelijk, nog behoefte aan alimentatie van de man houden.
Volledige tekst
(…)
VASTSTAANDE FEITEN
Tussen de partijen staat – voor zover in hoger beroep van belang – op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op (…) 1980 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans minderjarige M., geboren op (…) 1985 en de thans jong-meerderjarige A., geboren op (…) 1982, die beiden bij de vrouw wonen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken, welke op (…) 2001 is ingeschreven. Bij die beschikking is aan de vrouw ten laste van de man vanaf de dag dat de echtscheidings- beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een alimentatie toegekend van ƒ 1.720 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van M. met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven bepaald op ƒ 350 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en te vermeerderen met de wettelijke indexering.
Hieronder zal het hof bedragen op hele guldens afronden.
Ten aanzien van de man.
De man is geboren op (…) 1951. Hij is alleenstaand. Hij is arbeidsongeschikt. Zijn inkomen bedraagt ƒ 12.778 bruto per maand, bestaande uit ƒ 7.915 salaris en ƒ 4.863 WAO-uitkering. Dit is 90% van zijn oorspronkelijke inkomen. Hij zal op korte termijn – naar ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep verwacht werd, per 1 januari 2002 – starten met het volgen van een reïntegratieplan, waarbij hij zijn werk geleidelijk zal hervatten. Hij is particulier verzekerd voor ziektekosten. Naast de premie voor zichzelf betaalt hij de ziekte-kostenpremie voor de beide dochters van de partijen.
De man heeft de volgende maandlasten:
– ƒ 350 ten behoeve van de kosten van studie van A.
– ƒ 940 kale huur
– ƒ 439 premie ziektekostenverzekering, ten behoeve van hemzelf en de kinderen
Ten aanzien van de vrouw
De vrouw is geboren op (…) 1952. Zij werkt drie dagen per week, 5 uur per dag. Per maand bedraagt haar bruto inkomen uit loon ongeveer ƒ 1.884, exclusief vakantiegeld. Zij is ziekenfondsverzekerd.
Zij heeft de volgende vaste lasten per maand:
– ƒ 818 kale huur, enige servicekosten ƒ 255;
– ƒ 44 aanvullende premie ziekenfonds;
– ƒ 23 premie aanvullende tandartsverzekering;
– ƒ 53 premie begrafenisverzekering.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTEEL APPEL
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de alimentatie ten behoeve van haar en, opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de man met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting een alimentatie aan haar dient te betalen van ƒ 7.878 (€ 3.575,30) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; en te bepalen dat de man aan de jongmeerderjarige dochter A. als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie een bedrag dient te betalen van € 171 (ƒ 377) per maand, waartoe de jongmeerderjarige de vrouw heeft gemachtigd.
2. De man heeft de grieven van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie gemotiveerd weersproken. Hij heeft zich gerefereerd aan het verzoek tot vaststelling van alimentatie A., aangezien hij deze reeds betaalt; met dien verstande dat hij het niet nodig acht dat hij daartoe veroordeeld wordt door het hof, zodat hij het hof heeft verzocht te verstaan dat hij deze alimentatie betaalt. In incidenteel appèl verzoekt hij de bestreden beschikking voor wat betreft de alimentatie voor de vrouw nietig te verklaren, althans te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij ten behoeve van de vrouw geen alimentatie dient te betalen.
3. Het hof zal het principale en het incidentele hoger beroep, gelet op hun onderlinge samenhang, in het hierna volgende gezamenlijk bespreken. In geschil is zowel de behoefte van de vrouw als de draagkracht van de man.
4. De man betoogt dat de vrouw in redelijkheid geacht moet worden geheel danwel voor een groter gedeelte in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, door voltijds althans meer uren te gaan werken. Hij meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt. Hiertoe voert hij aan dat de leeftijd van het jongste kind niet zodanig is dat het voor de vrouw noodzakelijk is parttime te (blijven) werken en dat de vrouw, die altijd in de zorgsector heeft gewerkt, goede mogelijkheden heeft haar werktijd uit te breiden wegens de grote vraag naar personeel in die sector.
De vrouw heeft zich hiertegen verweerd, stellende dat zij altijd met instemming van de man in deeltijd heeft gewerkt. Zij voert voorts aan dat zij thans niet meer uren kan gaan werken, doordat de scheiding een grote emotionele invloed heeft op haar en de dochters, die bij haar wonen. Daarnaast voert zij aan dat zelfs indien zij haar uren op termijn zou kunnen uitbreiden, zij daarmee niet volledig in haar levensonderhoud zou kunnen voorzien, gelet op de welstand tijdens het langdurige huwelijk.
Het hof is van oordeel dat van de vrouw, gelet op haar huidige werk en werkervaring, op termijn in redelijkheid verwacht kan worden dat zij meer uren gaat werken. Het hof is evenwel van oordeel dat de vrouw, gelet op de welstand tijdens het huwelijk, op de duur van het huwelijk en op de taakverdeling binnen het huwelijk, naast haar eigen inkomen – ook indien dit iets hoger zou worden – behoefte heeft aan alimentatie van de man.
De man heeft de hoogte van de verzochte alimentatie betwist, omdat de vrouw haar behoefte aan dat bedrag niet heeft toegelicht, noch met stukken heeft onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de behoefte van de vrouw de hierna genoemde alimentatie niet te boven gaat, gelet op haar eigen inkomsten uit arbeid en enige inkomsten uit vermogen en op de huwelijkse welstand.
5. Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt het hof als volgt.
Het hof neemt de inkomensgegevens uit de door de man bij faxbericht van 13 december als productie 5 overgelegde draagkrachtberekening tot uitgangspunt, zoals ter zitting besproken, nu niet is gebleken dat van een hoger inkomen moet worden uitgegaan. Hierbij dient, zoals door de man ter zitting is aangevoerd, nog rekening te worden gehouden met de afdracht van een WW-premie van 5,25%.
Het hof houdt rekening met de kale huur van ƒ 940 per maand, alsmede met ƒ 100 voor aan de woning verbonden servicekosten die door de vrouw als redelijk zijn erkend.
De ziektekostenpremie die de man ten behoeve van zichzelf en de twee dochters betaalt, bedraagt (in 2001) ƒ 5.270 per jaar. Anders dan de vrouw betoogt is de daarin begrepen wettelijke bijdrage (MOOZ en WTZ) niet begrepen in de bijstandsnorm, zodat daarmee wel rekening dient te worden gehouden. Wel dient een fictieve – landelijk gemiddelde – nominale premie van ƒ 30 per maand, die in de bijstandsnorm is begrepen, in mindering te worden gebracht op het in aanmerking te nemen bedrag aan premie. Het hof houdt dan ook rekening et een premie van ƒ 409 per maand.
Voorts houdt het hof redelijkerwijze rekening met ƒ 100 omgangskosten per maand. De vrouw heeft de omgangskosten weliswaar betwist, maar de man heeft onweersproken gesteld dat hij in elk geval weer contact heeft met de jongste dochter en sinds kort een begin van contact met de oudste dochter.
Met de door de man opgevoerde studiekosten ten behoeve van de schoolstudie van de beide dochters van ƒ 400 per maand, die door de vrouw niet danwel onvoldoende zijn bestreden, houdt het hof eveneens rekening. Het hof acht het niet redelijk rekening te houden met de door de man gestelde en door de vrouw betwiste herinrichtingskosten. Weliswaar heeft de man deze kosten met stukken onderbouwd, maar het hof is van oordeel dat de man deze kosten kan voldoen uit het door hem uit de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning verkregen bedrag van ƒ 125.000.
Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man, naast de alimentatie die hij betaalt voor de minderjarige en de jongmeerderjarige, een alimentatie voor de vrouw van ƒ 4.000 (€ 1.815) per maand toelaat, welke alimentatie, rekening houdend met de wederzijdse inkomsten en lasten van de man en de vrouw, in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Dit betekent dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
6. Gelet op het feit dat de man de alimentatie voor de jongmeerderjarige reeds voldoet, zal het hof dit verstaan.
7. Een en ander leidt tot de volgende beschikking.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een alimentatie toe van ƒ 4.000 (€ 1.815) per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
sluit de wettelijke indexering per 1 januari 2002 uit, zodat de eerste wettelijke indexering zal zijn per 1 januari 2003;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en onder aanvulling van de bestreden beschikking:
verstaat dat de man in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige A. een bijdrage betaalt van ƒ 377 (€ 171) per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(…)
Rechters
Mrs. Pannekoek-Dubois, Van Oldenborgh en Kok