Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 1 mei 2002

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Bij de echtscheiding in 1999 heeft de rechtbank ten laste van de vader voor de kinderen een bedrag van ƒ 250,– per kind per maand vastgesteld en voor de vrouw een bedrag van ƒ 1.090,-. Een jaar later, in oktober 2000, verzoekt de man de rechtbank op grond van gewijzigde omstandigheden, de alimentatie voor de vrouw en kinderen op nihil te stellen, althans op een bedrag dat de rechtbank juist acht. De rechtbank bepaalt daarop dat de kinderalimentatie ƒ 60,- per maand per kind wordt en dat de alimentatie voor de vrouw op nihil wordt gesteld. De vrouw gaat hiervan in beroep. In geschil is de draagkracht van de man. De man is opnieuw getrouwd en zijn nieuwe echtgenote is na de geboorte van een baby gestopt met werken. De vrouw stelt dat aan de huidige echtgenote van de man wel enige verdiencapaciteit moet worden toegekend en dat zij in staat moet worden geacht drie dagen per week te werken naast de verzorging van de baby. Met het oog daarop overweegt het hof als volgt: nu de man niet heeft betwist dat zijn nieuwe partner in staat is zich inkomsten uit arbeid te verwerven en zij op de hoogte was van de bestaande financiële verplichtingen van de man, brengt de afweging van de belangen van de kinderen van partijen en het kind van de man en zijn huidige echtgenote met zich dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man er van uitgaat dat zijn nieuwe partner, uitgaande van een tweedaagse werkweek, eigen inkomsten van per saldo ƒ 1.400,- netto per maand kan verwerven. Het hof acht het mogelijk dat de huidige echtgenote, gelet op de arbeidsmarkt in het onderwijs waarin zij werkzaam was, desnoods als invalkracht, een aantal uren kan werken dat goed te combineren is met de verzorging van een zeer jong kind. Het hof acht de echtgenote van de man niet in staat volledig in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien zodat met toepassing van de gezinsnorm en het daarbij behorende percentage van 45% de draagkracht van de man zal worden vastgesteld.
Een ander interessant detail in deze uitspraak betreft de door de man opgevoerde woonlasten. De vrouw is van mening dat slechts met de woonlasten van de vroegere huurwoning van de man rekening moet worden gehouden omdat door het kopen van een woning de woonlasten van de man sterk zijn gestegen en zo een te zwaar stempel drukken op de draagkracht van de man. De man stelt dat hij is verhuisd omdat zijn vroegere huurwoning niet geschikt was voor een gezin. Ter zitting heeft de man echter erkend dat de huurwoning qua ruimte geschikt was voor het bewonen door een gezin, waarop het hof concludeert dat de noodzaak tot het kopen van een woning niet is aangetoond en uitgegaan wordt van de huurlasten van de vorige woning. Ook het argument van de man dat zijn vroegere woon- en leefomgeving voor kinderen niet geschikt is acht het hof niet doorslaggevend voor de verhuizing, mede gelet op de zeer jonge leeftijd van het kind.
Met vernietiging van de beschikking van de rechtbank stelt het hof de kinderalimentatie vast op ƒ 275,- per kind per maand en aan de vrouw wordt een alimentatie toegekend van ƒ 345,- per maand.

Volledige tekst

PROCESVERLOOP

De vrouw is op 8 augustus 2001 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 19 juni 2001.

De man heeft op 14 januari 2002 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.

De vrouw heeft op 28 februari 2002 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof brieven met bijlage(n) ingekomen, gedateerd 6 september 2001en 18 september 2001.

Van de zijde van de man is bij het hof een brief met een bijlage ingekomen, gedateerd 20 maart 2002.

Op 22 maart 2002 is de zaak mondeling behandeld.

VASTSTAANDE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen de partijen het volgende vast.
De partijen zijn op 12 december 1985 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige:[R.], geboren op 24 juli 1990 en
[M.], geboren op 5 januari 1993, hierna te noemen: de kinderen.

Bij beschikking van 26 november 1999 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage onder meer tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken, die is ingeschreven op 2 februari 2000. Bij die beschikking heeft de rechtbank de vader ƒ 250 per maand per kind alimentatie opgelegd, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tevens is de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw gesteld op ƒ 1.090 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van partijen feitelijk bij de vrouw.

Bij verzoekschrift dat op 17 oktober 2000 bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage is ingekomen heeft de man verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 26 november 1999 te wijzigen in die zin, dat de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw alsmede de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 6 juni 2001 op nihil worden gesteld, althans op een zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht.

Bij de bestreden beschikking is bepaald – met wijziging van de beschikking van 26 november 1999 – dat de man met ingang van 17 juni 2001 een kinderalimentatie van ƒ 60 per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens is bepaald dat de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 17 juni 2001 op nihil wordt gesteld.

Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.

Ten aanzien van de man

De man is geboren op 22 maart 1960 en is op 12 april 2000 opnieuw gehuwd. Uit dit huwelijk is op 27 maart 2001 een kind geboren en de nieuwe echtgenote is in verwachting van haar tweede kind. De man is in loondienst als hoofd administratie. Zijn bruto loon exclusief vakantietoeslag bedraagt ƒ 5.748 per maand blijkens de salarisspecificatie van maart 2001. Hij is particulier verzekerd voor ziektekosten. Na haar zwangerschapsverlof, dat afliep op 17 juni 2001, is zijn echtgenote gestopt met werken en zij heeft thans geen inkomsten. Voordien werkte ze op basis van een 85,53 % werkweek in het bijzonder onderwijs en verdiende daarmee ƒ 4.236 bruto per maand blijkens de salarisspecificatie van maart 2001.

Ten aanzien van de vrouw.

De vrouw is geboren op 3 augustus 1963. Zij is bejaardenverzorgende en per vier weken bedraagt haar bruto inkomen € 952 volgens de salarisspecificatie van januari 2002.
De vrouw vormt met de twee minderjarige kinderen van partijen een eenoudergezin. De behoefte van de vrouw en de kinderen staat niet ter discussie.

BEOORDELING

1. In geschil is de draagkracht van de man.

2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de man af te wijzen, althans de door de man te betalen kinderalimentatie en alimentatie ten behoeve van de vrouw te stellen op een bedrag en met ingang van een datum zoals het hof vermeent te behoren. De man bestrijdt haar beroep.

3. In incidenteel appèl verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin door de man te betalen kinderalimentatie op ƒ 60 per maand per kind is gesteld en verzoekt te bepalen dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 17 juni 2001 alsnog op nihil wordt gesteld. De vrouw verzet zich daartegen.

4. Het hof houdt rekening met voornoemde vaststaande feiten en laat deze meewegen.

5. Op grond van de door de vader aangevoerde gewijzigde omstandigheden, die door de vrouw in hoger beroep niet zijn bestreden, zal het hof de draagkracht van de vader opnieuw beoordelen. Het hof gaat daarbij uit van de volgende gegevens.

t.a.v. verdiencapaciteit huidige echtgenote van de man
6. De vrouw is het eens met het oordeel van de rechtbank dat aan de huidige echtgenote van de man enige verdiencapaciteit kan worden toegekend doch zij betoogt dat het door de huidige echtgenote van de man te verdienen inkomen, uitgaande van een driedaagse werkweek, op ƒ 2.375, netto per maand gesteld moet worden. De man blijft bij zijn standpunt dat er geen verdiencapaciteit aan zijn echtgenote kan worden toegerekend en dat hij als enig kostwinner beschouwd moet worden. Hij voert daartoe – kortgezegd – aan dat de keuze die hij met zijn echtgenote heeft gemaakt, dat zij de volledige verzorging van een kind (c.q. kinderen) op zich gaat nemen, gerespecteerd dient te worden.
De vrouw heeft de zorg over de nog jonge kinderen van partijen ( 9 en 11 jaar) en voorziet door middel van een parttime baan gedeeltelijk in haar levensonderhoud en dat van de kinderen. Om geheel te (blijven) voorzien in haar eigen levensonderhoud en dat van de kinderen heeft de vrouw, als gevolg van de beslissing van de rechtbank en in afwachting van deze uitspraak, een aanvullende hypotheek moeten afsluiten. Bovendien heeft ze haar werkzaamheden uitgebreid naar 20 a 24 uren per week door voornamelijk in de weekenden te gaan werken, waardoor ze haar kinderen op die tijden alleen moet laten. Het voorgaande in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie omdat van haar niet verwacht kan worden dat ze thans haar werkzaamheden nog meer kan uitbreiden. Het feit dat de man is hertrouwd is onvoldoende om aan te nemen dat hij geen draagkracht heeft tot betaling van een bijdrage ten behoeve van de kinderen van partijen en de vrouw. Nu de man niet heeft betwist dat zijn nieuwe partner na 17 juni 2001 in staat is zich inkomsten uit arbeid te verwerven en zij op de hoogte was van de bestaande financiëële verplichtingen van de man, brengt de afweging van de belangen van de kinderen van partijen en het kind van de man en zijn huidige echtgenote met zich dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man er van uitgaat dat zijn nieuwe partner, uitgaande van een tweedaagse werkweek, eigen inkomsten van per saldo ƒ 1.400 netto per maand kan verwerven. Het hof acht het mogelijk dat de huidige echtgenote, gelet op de arbeidsmarkt in het onderwijs waarin zij werkzaam was, desnoods als invalkracht, een aantal uren kan werken dat goed te combineren is met de verzorging van een zeer jong kind.

7. Het voorgaande betekent dat het hof de echtgenote van de man niet in staat acht volledig in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en dat met toepassing van de gezinsnorm en het daarbij behorende percentage van 45% de draagkracht van de vader zal worden vastgesteld.

t.a.v. de kosten van kinderopvang
8. Het hof zal rekening houden met de kosten van kinderopvang gedurende twee dagen. Uitgaande van een gezamenlijk netto gezinsinkomen van ƒ 5.600 per maand komen de kosten neer op ƒ 678 per maand volgens de door de man overgelegde tabel van de Stichting Kinderopvang [woonplaats]. De daarmee samenhangende fiscale aftrek neemt het hof bij de berekening in aanmerking. Met de door de man gestelde, doch door de vrouw bestreden, extra kosten als het halen en brengen en hogere voedingskosten houdt het hof geen rekening, nu deze niet aannemelijk zijn gemaakt.

t.a.v. de woonlasten
9. De vrouw is van mening dat slechts met de woonlasten van de vroegere huurwoning van de man rekening moet worden gehouden omdat door het kopen van een woning zijn woonlasten sterk zijn gestegen waardoor deze een te zware stempel drukken op de draagkracht van de man. De man stelt dat hij is verhuisd omdat zijn vroegere huurwoning niet geschikt was voor een gezin. Hij meent dat de werkelijke woonlasten ad. ƒ 1.600 netto per maand meegenomen moeten worden, die volgens hem marktconform en in overeenstemming met zijn gezinsinkomen zijn. Nu de man ter zitting heeft erkend dat de huurwoning qua ruimte geschikt was voor het bewonen door een gezin en derhalve de noodzaak tot het kopen van een woning niet is aangetoond, zal het hof slechts rekening houden met de toenmalige huur van ƒ 1.089 per maand. Het door de man gestelde omtrent het niet geschikt zijn van vroegere woon- en leefomgeving voor kinderen acht het hof niet doorslaggevend voor de verhuizing, mede gelet op de zeer jonge leeftijd van het kind. De meer woonkosten zal de man uit zijn draagkrachtvrije ruimte dienen te voldoen.

t.a.v. de premie ziektekostenverzekering
10. Nu het hof, zoals onder 6 overwogen, uitgaat van een verhoogd gezinsinkomen, zal het hof rekening houden met de premie ziektekostenverzekering voor het gezin van in totaal ƒ 711 per maand, zoals blijkt uit de door de man overgelegde polis met bijlage van 1 april 2001 en de verklaring van 16 mei 2001 van [de verzekeraar]. Voornoemd bedrag zal worden verminderd met de fictieve gemiddelde nominale premie voor twee volwassenen a ƒ 60 per maand in totaal en met de door de werkgever van de man verstrekte vergoeding van ƒ 128 per maand.

11. Voorts houdt het hof rekening met de door de rechtbank meegenomen en door partijen niet bestreden ƒ 80 per maand aan verwervingskosten.

12. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie toelaat van ƒ 275 per maand per kind-, en rekening houdend met het fiscale voordeel in verband met de buitengewone lastenaftrek voor de minderjarigen alsmede met het te realiseren fiscale voordeel met betrekking tot partneralimentatie, een alimentatie voor de vrouw resteert van ƒ 345 per maand. Een draagkrachtvergelijking van de partijen leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de bestreden uitspraak niet aan de wettelijke maatstaven voldoet en derhalve dient te worden vernietigd. Teneinde te voorkomen dat de man wordt geconfronteerd met een groot bedrag aan achterstallige alimentatie zal het hof de bestreden beschikking met ingang van 1 januari 2002 vernietigen.

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met ingang van 1 januari 2002, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2002 op € 125 (ƒ 275) per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2002, een alimentatie toe van € 157 (ƒ 345) per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Rechters

Mrs. Duindam, Van den Wildenberg, Van Oldenborgh