Instantie: Rechtbank Zwolle, 21 augustus 2002

Instantie

Rechtbank Zwolle

Samenvatting


Partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Zij verschillen van mening over de omvang van de gemeenschap, de wijze van verdeling en de waarde van verschillende gemeenschapsgoederen. Een van de zaken die partijen verdeeld houdt is of het aan de man uitgekeerde smartengeld al dan niet verbruikt is. Van het smartengeld van f. 110.000 is een bedrag van f. 99.367,19 voor de aankoop in 1992 van de woning gebruikt. De man stelt dat voor verdeling van de opbrengst van de verkoop van het huis een bedrag van f. 110.000 aan hem behoort te worden toegescheiden. De rechtbank overweegt dat deze uitkering naar haar aard bestemd is om te dienen als compensatie voor leed, zoals pijn, verdriet en verminderde levensvreugde, dat de man heeft ondergaan en – gelet op zijn letsel: het verlies van zijn rechterbeen – in de toekomst nog zal ondergaan. De vergoeding is derhalve uitsluitend afgestemd op aan de persoon van de man nadelige gevolgen van het ongeval. In dat licht moet geoordeeld worden dat het smartengeld naar haar aard op bijzondere wijze aan de man is verknocht en dat die verknochtheid meebrengt dat het smartengeld niet in volle omvang in de te verdelen gemeenschap valt (zie ook HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 693). Volgens de rechtbank is er echter aanleiding om het bedrag niet in zijn geheel buiten de verdeling te houden. Zij overweegt daartoe als volgt. Toekenning van smartengeld brengt naar zijn aard mee dat het als compensatie voor het leed wordt aangewend en derhalve in de loop der tijd wordt verbruikt. De wijze waarop het wordt aangewend, alsmede tijdsverloop, in die zin dat het huwelijk na het letsel danwel de smartengelduitkering nog voor een langere periode heeft voortgeduurd, kunnen omstandigheden zijn om te oordelen dat de smartengelduitkering, hoewel verknocht, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet (geheel) buiten de verdeling behoort te worden gelaten.
Vaststaat dat van het smartengeld van f. 110.000 een bedrag van f. 99.367,19 voor de aankoop van de woning in 1992 is gebruikt. Van het restant bedrag van het smartengeld van ruim f. 10.000,- heeft de vrouw onweersproken gesteld dat het is gebruikt ‘voor ditjes en datjes’, zodat dat bedrag is verbruikt en de man geen aanspraak kan maken op toedeling daarvan. Toescheiding van het bedrag van f. 99.367,19 aan de man acht de rechtbank evenwel niet aanvaardbaar. Daarvoor is redengevend dat er een langere periode is verstreken na uitkering van het smartengeld tot aan het uiteengaan van partijen. De rechtbank bepaalt het bedrag aan smartengeld dat ten gunste van de man buiten de verdeling blijft op een bedrag van f. 80.000.
Ook de koopsompolis blijft buiten de verdeling, nu de man onweersproken heeft gesteld deze polis te zijn aangegaan om hem te compenseren in zijn inkomen.
Teneinde de vrouw alsnog in de gelegenheid te stellen te reageren op een aantal stellingen van de man, en voorts teneinde nadere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of er een minnelijke schikking mogelijk is bepaalt de rechtbank dat er een comparitie van partijen zal worden gehouden.

Volledige tekst

PROCESGANG

Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, dat op 12 september 2001 is uitgesproken.

Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden.

Vervolgens hebben partijen nog de volgende processtukken gewisseld:
– een conclusie van repliek in reconventie tevens houdende een wijziging en vermeerdering van eis van de zijde van de vrouw;
– een conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van de man.

Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.

CONCLUSIES VAN PARTIJEN

in conventie

De vordering van de man strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal bepalen dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan het uitbrengen van taxaties van de echtelijke woning aan [adres], de daarin aanwezige inboedelgoederen en de twee auto’s, een en ander op straffe van een dwangsom;
2. zal bevelen dat de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap zodanig zal worden gescheiden en gedeeld dat de vrouw aan de man heeft te betalen de helft van de waarde van de woning, een en ander met verrekening van de waarde van de daarin behorende inboedel – zover de vrouw toedeling daarvan wenst;
3. zal bepalen dat de vrouw van de waarde van genoemde woning na aftrek van de hypothecaire verplichtingen voorafgaand aan de verdeling der helften eerst aan de man een bedrag van f. 110.000 heeft uit te betalen terzake van aan de man toekomend smartengeld;
4. zal bevelen dat de vrouw aan de man ter beschikking zal stellen de inboedelgoederen als vermeld op de aan de dagvaarding vermelde lijst, op straffe van een dwangsom;
5. zal bevelen dat de vrouw zal meewerken aan verevening van de door haar opgebouwde pensioenrechten;
6. zal bevelen dat de vrouw opgave doet van de omvang van het door haar opgebouwde spaarloon en door haar verkregen aandelenopties, met bevel deze met de man te verdelen.

Daartegen is door de vrouw verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vorderingen.

in reconventie

De vrouw heeft in reconventie – na wijziging van eis – gevorderd primair dat de rechtbank de scheiding en deling van de goederengemeenschap als volgt zal vaststellen:

* Aan de vrouw wordt toegescheiden:
– de opbrengst van de woning met de daarop rustende hypotheek en levensverzekering;
– de schuld aan Ballast Nedam ad € 3.267;
– haar pensioenopbouw;
– de spaarloonregeling;
– een deel van de inboedel en de door haar gebruikte auto (kenteken [kenteken 1]).

* Aan de man wordt toegescheiden:
– de koopsompolis Interpolis;
– de polis Stad Rotterdam;
– een deel van de inboedel en de door hem gebruikte auto (kenteken [kenteken 2]);
– de trekker Oliver type 70;
– zijn pensioenopbouw,

waarna partijen uit hoofde van de boedelscheiding niets meer van elkaar te vorderen hebben, subsidiair dat de rechtbank een redelijke scheiding en deling vast zal stellen.

Daartegen is door de man verweer gevoerd.

MOTIVERING

in conventie en in reconventie

1.1 Gelet op de samenhang van de vordering in reconventie met de vordering in conventie, zullen deze te zamen worden beoordeeld.

Vaststaande feiten

1.2 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast.

1.2.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Op 12 januari 2001 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.2.2 In 1992 heeft de man een bedrag aan smartengeld ontvangen van f. 110.000 vanwege een bedrijfsongeval waarbij hij zijn rechterbeen verloor. Van dit bedrag is f. 99.367,19 gebruikt voor de aankoop van een woning van partijen in 1992. In 1995 hebben partijen de woning aan [adres] gekocht.

1.2.3 In 1997 heeft de man van zijn voormalige werkgever een uitkering ontvangen, waarvan f. 100.000 is gestort in een polis bij Stad Rotterdam en f. 104.447 in een koopsompolis bij Interpolis. De koopsompolis bij Interpolis keert gedurende de periode van 5 december 1997 tot 5 december 2017 f. 8.400 per jaar aan lijfrente uit.

Het geschil

1.3 Partijen wensen beiden tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen. Partijen verschillen echter van mening over de omvang van de gemeenschap, de wijze van verdeling en de waarde van verschillende gemeenschapsgoederen.

1.4 De rechtbank zal hierna puntsgewijs de door partijen naar voren gebrachte boedelbestanddelen bespreken.

Woning Hertenkamplaan
1.5 Uit de stellingen van partijen in de conclusies van repliek respectievelijk dupliek blijkt dat partijen de woning inmiddels wensen te verkopen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat een taxatie van de woning niet meer opportuun is nu na verkoop van de woning de verkoopprijs onder aftrek van de hypothecaire verplichtingen betreffende de woning en de aan de verkoop verbonden kosten tussen partijen bij helfte kan worden verdeeld, met inachtneming van hetgeen hierna in 1.10 is overwogen.

Smartengeld
1.6 De man stelt zich op het standpunt dat voor verdeling van de opbrengst van de verkoop van het huis een bedrag van f. 110.000 aan hem behoort te worden toegescheiden vanwege aan hem uitgekeerd smartengeld. Dit smartengeld is aan hem verknocht en valt derhalve niet in de gemeenschap.

1.7 De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hangt het antwoord op de vragen in hoeverre een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.

Een (aanspraak op) vergoeding van immateriële schade, die naar haar aard bestemd is om te dienen als compensatie voor het leed dat de betrokkene heeft ondergaan en nog zal ondergaan, kan ertoe leiden – zo ook het door partijen meermalen geciteerde arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1997, NJ 1998, 693 – dat wordt geoordeeld dat deze op bijzondere wijze aan betrokkene is verknocht en dat die bijzondere verknochtheid meebrengt dat de (aanspraak op) vergoeding bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling moet vallen.

1.8 In onderhavig geval is sprake geweest van een smartengelduitkering in 1992. Deze uitkering is naar haar aard bestemd om te dienen als compensatie voor het leed, zoals pijn, verdriet en verminderde levensvreugde, dat de man heeft ondergaan en – gelet op zijn letsel: het verlies van zijn rechterbeen – in de toekomst nog zal ondergaan. De vergoeding is derhalve uitsluitend afgestemd op aan de persoon van de man nadelige gevolgen van het ongeval. In dat licht moet geoordeeld worden dat het smartengeld naar haar aard op bijzondere wijze aan de man is verknocht en dat die verknochtheid meebrengt dat het smartengeld niet in volle omvang in de te verdelen gemeenschap valt.

1.9 De rechtbank is voorts van oordeel dat er aanleiding bestaat om het bedrag van f. 110.000 niet in zijn geheel buiten de verdeling van de gemeenschap te laten. Daartoe overweegt zij als volgt.

Toekenning van smartengeld brengt naar haar aard mee dat het als compensatie voor het leed wordt aangewend en derhalve in de loop der tijd – over een kortere of langere periode afhankelijk van het uitgavenpatroon van de betrokkene – wordt verbruikt. De wijze waarop het smartengeld wordt aangewend, alsmede tijdsverloop, in die zin dat het huwelijk na het letsel danwel de smartengelduitkering nog voor een langere periode heeft voortgeduurd, kunnen omstandigheden zijn om te oordelen dat de smartengelduitkering, hoewel verknocht, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet (geheel) buiten de verdeling behoort te worden gelaten.

1.10 Vaststaat dat van het smartengeld van f. 110.000 een bedrag van f. 99.367,19 voor de aankoop van de woning in 1992 is gebruikt. Van het restant bedrag van het smartengeld van ruim f. 10.000 heeft de vrouw onweersproken gesteld dat het is gebruikt ‘voor ditjes en datjes’. De rechtbank is van oordeel dat dat bedrag derhalve is verbruikt, zodat de man niet thans nog aanspraak kan maken op toedeling daarvan.

Dat het bedrag van f. 99.367,19 opgegaan is en thans niet meer te herleiden zou zijn, zoals de vrouw heeft gesteld, kan de rechtbank niet volgen. Van dit bedrag is immers in 1992 een woning door partijen gekocht. Vervolgens is in 1995 mede van de opbrengst van de verkoop van dat huis – zoals ook valt af te leiden uit productie 2 van de door de vrouw ter gelegenheid van de eerder gehouden comparitie van partijen genomen akte – de woning aan de Hertenkamplaan gekocht. Het deel van het smartengeld dat in de eerste woning is gestoken moet geacht worden te zijn gebruikt voor de aankoop van de woning aan de Hertenkamplaan en kan uit de opbrengst van de verkoop van die woning worden afgescheiden.

Desalniettemin acht de rechtbank het niet aanvaardbaar om aan de man dit gehele bedrag toe te scheiden, alvorens de opbrengst van de woning tussen partijen te verdelen. Daarvoor is redengevend dat er een langere periode is verstreken na uitkering van het smartengeld tot aan het uiteengaan van partijen, terwijl partijen nog een tiental jaren gehuwd zijn geweest na het door de man overkomen ongeval. De stelling van de man dat ook de vrouw de desbetreffende immateriële schade gedurende een periode van tien jaren heeft mee ervaren brengt de rechtbank ertoe het bedrag aan smartengeld dat ten gunste van de man buiten de verdeling blijft naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen op € 36.302,42 (ƒ 80.000). Dit bedrag dient derhalve voor verdeling van de opbrengst van de verkoop van het huis aan de man te worden toegescheiden.

Koopsompolis Interpolis
1.11 Nu de man onweersproken heeft gesteld dat de koopsompolis bij Interpolis is aangegaan om de man te compenseren in zijn inkomen en deze aanspraak geeft op een maandelijkse lijfrente-uitkering van f. 700 is de rechtbank van oordeel dat in de lijn van eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1997 deze buiten de verdeling moet blijven. Deze heeft immers betrekking op financiële nadelen (gederfde arbeidsinkomsten) die na ontbinding van het huwelijk uitsluitend door de man worden geleden.

Polis Stad Rotterdam
1.12 De man heeft, tegenover de stelling van de vrouw dat de polis van Stad Rotterdam deel uitmaakt van de gemeenschap en volledig bij de verdeling dient te worden betrokken, bij conclusie van dupliek aangegeven dat deze polis aan de invaliditeit van de man is verknocht. De bedoeling van partijen met deze polis was volgens hem om ook na 2017 (wanneer de lijfrente-uitkeringen uit de koopsompolis van Interpolis stoppen) nog een aanvullend inkomen te genieten. Ter ondersteuning van deze stelling heeft hij een brief van een financieel adviseur van de Rabobank in het geding gebracht.

Aangezien de vrouw onvoldoende in de gelegenheid is geweest om op het standpunt van de man te reageren zal de rechtbank wederom een comparitie van partijen gelasten, zoals hieronder nader uitgewerkt, om de vrouw in staat te stellen op de stelling van de man te reageren.

Inboedel, auto’s, trekker
1.13 De man heeft bij conclusie van dupliek gesteld dat de inboedel intussen is verdeeld, waarbij hij zich kan vinden in de waardering van de goederen overeenkomstig de door de vrouw ingebrachte taxatie, behoudens de waardering van de trekker Oliver en de beide auto’s. Hiervoor verzoekt hij om een hertaxatie.

De vrouw heeft niet kunnen reageren op deze stellingen. Bovendien heeft de man niet aangegeven hoe de inboedel is verdeeld danwel in hoeverre partijen menen terzake deze verdeling nog iets van elkaar te vorderen te hebben. De rechtbank zal derhalve de te houden comparitie van partijen tevens benutten om de vrouw in de gelegenheid te stellen te reageren op deze stellingen van de man alsmede voor het geven van inlichtingen omtrent de afhandeling van de verdeling van de inboedel en de waardering van de trekker en de auto’s.

1.14 Overigens acht de rechtbank de stelling van de man dat de door de vrouw ingeschakelde beëdigde taxateur met zijn taxatie van de trekker en de auto’s de plank geheel misslaat zonder nadere toelichting en stukken tot dusver onvoldoende onderbouwd.

Spaarloon, aandelenopties
1.15 De man heeft uiteindelijk gesteld het redelijk te vinden dat de na oktober 1999 door de vrouw opgebouwde bedragen betreffende de spaarloonregeling en premiespaarregeling alleen aan haar toekomen. De rechtbank concludeert dat de vrouw van de tot oktober 1999 door haar opgebouwde bedragen van f. 6.721,45 en f. 8.688,03 de helft, zijnde € 3.496,26 (f. 7.704,74) aan de man dient te betalen.

Nu de man de stelling van de vrouw dat er geen sprake is van aandelenopties niet heeft weersproken, neemt de rechtbank dit als vaststaand aan en zal zij deze post niet verder bespreken.

Schuld Ballast Nedam
1.16 De vrouw heeft gesteld dat zij een schuld van f. 12.000 bij haar werkgever Ballast Nedam is aangegaan in verband met de inrichting van de echtelijke woning, waarvan voor datum echtscheiding f. 4.800 was afgelost. De restschuld dient bij de door haar gevorderde wijze van verdeling aan haar te worden toegescheiden.

De man heeft zich in de conclusie van dupliek op het standpunt gesteld dat de vrouw van de schuld aan haar werkgever Ballast Nedam per saldo niets terugbetaalt.

1.17 De rechtbank overweegt dat uit de terzake ingediende producties blijkt dat aan de vrouw in 1995 een bedrag van f. 12.000 is uitgekeerd als loonvoorschot. Dit wordt – volgens de regeling van de werkgever – een renteloze lening genoemd, waarvan jaarlijks 10 % wordt afgeboekt, welke afboeking geldt als inkomen. De rechtbank merkt op dat uit de salarisstroken waarop de jaarlijkse afboekingen staan lijkt te kunnen worden afgeleid dat de afboekingen inkomsten zijn boven op het reguliere inkomen van de vrouw en zij derhalve van haar reguliere inkomen geen aflossingen betaalt, hetgeen het standpunt van de man ondersteunt.

Omdat het standpunt van de man eerst bij dupliek naar voren is gebracht zal de rechtbank de vrouw bij de te houden comparitie van partijen in de gelegenheid stellen op het standpunt van de man te reageren. De rechtbank geeft de vrouw in overweging voorafgaande aan de comparitie van partijen stukken van haar werkgever in het geding te brengen, waaruit blijkt in hoeverre de aflossingen daadwerkelijk op haar drukken.

Pensioenrechten
1.18 Op grond van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek vallen pensioenrechten waarop de Wet pensioenverevening bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen niet in de gemeenschap. Aangezien gesteld noch gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van de Wet pensioenverevening bij scheiding op de wijze voorzien in deze wet hebben uitgesloten dienen de gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten te worden verevend overeenkomstig deze wet.

Comparitie van partijen
1.19 De rechtbank acht een verschijning van partijen gewenst als in het dictum nader aan te geven.

Indien partijen zich voorstellen ter comparitie akte te vragen van schriftelijke verklaringen, stukken in het geding te brengen of aan de hand van bescheiden hun standpunten toe te lichten, wordt hun verzocht ter voorbereiding van de comparitie de desbetreffende geschriften tenminste een week voor de vastgestelde zittingsdag aan de wederpartij en aan de rechtbank toe te zenden.

1.20 De comparitie van partijen kan tevens worden benut voor het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke schikking of van andere regelingen tussen partijen, alsmede voor overleg omtrent het verder verloop van het geding.

Voor de comparitie worden twee uren uitgetrokken.

1.21 In afwachting van de comparitie van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

BESLISSING

in conventie en in reconventie

Partijen worden uitgenodigd om in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd, vergezeld van hun raadslieden, op nader te bepalen dag en uur te verschijnen in het gebouw locatie Spoorstate te Zwolle, aan de Hanzelaan 351, zulks voor het geven van inlichtingen als bedoeld in rechtsoverwegingen 1.12, 1.13 en 1.17 en voor het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke regeling. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 4 september 2002 voor opgave van verhinderdata door beide partijen ambtshalve peremptoir.

Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

Rechters

Mr. Rikaart-Gerard