Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Arnhem, 28 oktober 2002

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Arnhem

Samenvatting


De aanvraag verblijfsvergunning om arbeid als zelfstandig prosituee te verrichten is buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een mvv. Deze handelwijze is mogelijk in strijd met de associatieverdragen. Oordeel gebaseerd op het arrest Barkoci en Malik van 27 september 2001 van het Hof van Justistie EG en op de omstandigheid dat de rechtbank prejudiciele vragen aan dit Hof heeft voorgelegd over deze kwestie. Voorlopige voorziening toegewezen.

Volledige tekst

Het procesverloop

Op 1 november 2000 heeft verzoekster een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf met als doel arbeid als zelfstandige prostituee ingediend. Bij besluit van 15 november 2000 heeft de korpschef van de regiopolitie Groningen namens verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Verzoekster heeft daartegen op 16 november 2000 bezwaar gemaakt. Verzoekster is medegedeeld dat zij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.

Bij verzoekschrift van 16 november 2000 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.

Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 oktober 2002. Verzoekster is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

De standpunten van partijen

1. Verweerder heeft verzoeksters aanvraag met toepassing van artikel 16a van de Vw buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Gesteld noch gebleken is dat verzoekster onder één van de vrijstellingscategorieën van artikel 16, derde lid, van de Vw of van artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb) valt. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep van verzoekster op de associatieovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten enerzijds en Bulgarije anderzijds (associatieovereenkomst van 8 maart 1993, Trb. 1995, 129)(hierna: de associatieovereenkomst) niet leidt tot een ander oordeel. Daarbij is gewezen op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 27 september 2001 inzake Barkoci en Malik (JV 2001/304), Kondova (JV 2001/305) en Gloszcuk (JV 2001/S318) en van 20 november 2001 inzake Jany (JV 2002/2). Verweerder concludeert daaruit dat de eis te beschikken over een mvv een geoorloofde voorafgaande controle is. Hierbij heeft verweerder voorts verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2002 (JV 2002/277) en van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 30 augustus 2002 (Awb 00/68166).

2. Verzoekster heeft aangevoerd dat het onredelijk is een mvv te verlangen wanneer betrokkene als zelfstandige prostituee arbeid wenst te verrichten. Voorts heeft verzoekster erop gewezen dat de nevenzittingsplaats Assen van de rechtbank in een soortgelijke zaak aanleiding heeft gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof. Reeds hierom moet volgens verzoekster worden geoordeeld dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, zodat het verzoek dient te worden toegewezen. Voorts heeft verzoekster verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 20 augustus 2002 (Awb 01/10238).

De beoordeling

3. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4. Ter beoordeling staat of het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2000, strekkende tot buiten behandeling stelling van de aanvraag, wegens het ontbreken van een mvv een redelijke kans van slagen heeft.

5. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb, voor zover van belang, kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

6. Ingevolge het bepaalde in artikel 16a, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.

7. Niet in geschil is dat verzoekster niet valt onder één van de in de nationale regelgeving genoemde uitzonderingscategorieën. Evenmin staat der discussie dat er geen sprake is van een bijzonder individueel geval op grond waarvan de zogenoemde hardheidsclausule zou moeten worden toegepast.

8. Het geding spitst zich toe op de vraag of de buiten behandeling stelling van de aanvraag vanwege het enkele ontbreken van een mvv in strijd komt met de associatieovereenkomst.

9. In artikel 45 van de associatieovereenkomst is bepaald dat elke lidstaat vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor de vestiging van Bulgaarse vennootschappen en onderdanen en voor de exploitatie van op zijn grondgebied gevestigde Bulgaarse vennootschappen en onderdanen een behandeling verleent die niet minder gunstig is dan die welke aan de eigen vennootschappen en onderdanen wordt verleend.

10. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de associatieovereenkomst belet geen enkele bepaling van deze overeenkomst partijen hun wetten en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende toelating en verblijf, tewerkstelling, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten toe te passen, mits zij dat niet op zodanige wijze doen dat de voor een partij uit een specifieke bepaling van de overeenkomst voortvloeiende voordelen teniet worden gedaan of beperkt.

11. In het eerdergenoemde arrest Barkoci en Malik heeft het Hof zich uitgesproken over de reikwijdte van de artikelen 45 en 59 van de associatieovereenkomst tussen de EG en de Tsjechische Republiek, welke artikelen gelijkluidend zijn aan die van de associatieovereenkomst met Bulgarije. Het Hof heeft geconcludeerd dat de non-discriminatiebepaling in artikel 45, eerste lid, van de associatieovereenkomst, gelet op haar bewoordingen, een voldoende duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke resultaatsverplichting inhoudt die geschikt is om door een Tsjechische onderdaan rechtstreeks voor een nationale rechterlijke instantie van een lidstaat in te roepen.

12. Voorts heeft het Hof in dit arrest geconcludeerd dat het recht van vestiging in de zin van artikel 45, eerste lid, van de associatieovereenkomst als uitvloeisels van dat recht, een recht op toelating en een recht op verblijf omvat voor Tjechische onderdanen die activiteiten van industriële, commerciële en ambachtelijke aard en activiteiten van de vrije beroepen in een lidstaat wensen uit te oefenen. Uit de bewoordingen zelf van artikel 59, eerste lid, van de associatieovereenkomst volgt evenwel dat deze rechten niet absoluut zijn en dat de uitoefening ervan in voorkomend geval door de regels van de lidstaat van ontvangst betreffende toelating, verblijf en vestiging van Tjechische onderdanen kan worden beperkt.

13. Verder heeft het Hof geconcludeerd dat de artikelen 45, derde lid en 59, eerste lid, van de associatieovereenkomst zich in beginsel niet verzetten tegen een stelsel van voorafgaande controle, dat de verlening van een inreis- en verblijfsvergunning door de bevoegde immigratieautoriteiten afhankelijk stelt van het bewijs door de aanvrager, dat hij werkelijk voornemens is een werkzaamheid als zelfstandige te beginnen, zonder tegelijkertijd arbeid in loondienst te verrichten of een beroep op de openbare middelen te doen, en dat hij van meet af aan over voldoende financiële middelen beschikt en een redelijke kans van slagen heeft. Lidstaten mogen daarbij op grond van hun eigen vreemdelingenwetgeving materiële eisen stellen.

14. De rechter volgt verzoekster niet in de stelling dat uit voornoemd arrest zonder meer zou volgen dat het stellen van het mvv-vereiste in strijd komt met de associatieovereenkomst.

15. Het Hof gaat in rechtsoverweging 69 in op de specifieke regelgeving en beleidstoepassing die in het Verenigd Koninkrijk geldt en toetst deze aan de bepalingen van de associatieovereenkomst. Het Hof overweegt daarbij:

“Zonder dat behoeft te worden ingegaan op de vraag of artikel 59, eerste lid, van de associatieovereenkomst de lidstaat van ontvangst toestaat een Tsjechische onderdaan zonder reisvisum de toegang tot zijn grondgebied te weigeren, kan derhalve worden volstaan met het onderzoek of de toepassing van de nationale vreemdelingenwetgeving in haar geheel door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, daaronder begrepen de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid van de Secretary of State om in individuele gevallen af te zien van het vereiste van het bezit van een reisvisum, verenigbaar is met de voorwaarde aan het eind van de eerste volzin van artikel 59, lid 1.”

16. In antwoord op vraag 4 overweegt het Hof vervolgens:

“De voorwaarde aan het einde van de eerste volzin van artikel 59, eerste lid, van de associatieovereenkomst moet aldus worden uitgelegd, dat de verplichting om in het woonland vóór vertrek naar de lidstaat van ontvangst een reisvisum te verkrijgen, … niet tot doel of gevolg heeft om de uitoefening door Tsjechische onderdanen van de hun door artikel 45, derde lid, van de assocatieovereenkomst verleende rechten onmogelijk of buitengewoon moeilijk te maken, mits de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst bij de behandeling van aanvragen om toelating met het oog op vestiging die krachtens de overeenkomst bij het punt van aankomst in die staat worden ingediend, aldus uitoefenen dat aan een Tsjechisch onderdaan zonder reisvisum een inreisvergunning op een andere grondslag wordt verleend, indien zijn aanvraag duidelijk en onmiskenbaar voldoet aan dezelfde materiële vereisten als bij de aanvraag van een reisvisum in de Tsjechische Republiek zou zijn toegepast.”

17. In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk kent Nederland niet de praktijk dat bij het ontbreken van een mvv niettemin een vergunning tot verblijf kan worden verleend als aan de materiële voorwaarden daarvoor is voldaan. Integendeel, verweerder hanteert de eis van een voorafgaande mvv zeer strikt, en maakt hierop alleen in nauw omschreven gevallen, waaronder verzoekster niet valt, een uitzondering.

18. Nu het Hof zich in dit arrest niet heeft uitgelaten over de vraag of een aanvraag om toelating in zijn algemeenheid buiten behandeling kan worden gesteld vanwege het enkele ontbreken van een mvv, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bij uitspraak van 16 september 2002 (Awb 01/6660, 01/27933, 01/18190, 01/18209, 01/18067, 01/12591) over deze kwestie prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof. Daarbij is het Hof, kort samengevat, gevraagd of het met de associatieovereenkomst verenigbaar is dat de bevoegde autoriteit bij de beoordeling van een in Nederland ingediende aanvraag om een vergunning tot verblijf met het oog op vestiging overeenkomstig de associatieovereenkomst, afziet van elke inhoudelijke toetsing uitsluitend om reden dat de mvv ontbreekt, alsmede of het bij de beantwoording van deze vraag verschil uitmaakt of duidelijk en onmiskenbaar is voldaan aan de materiële eisen die worden gesteld voor toelating. Daarnaast is de vraag gesteld of het bij de beantwoording van de eerste vraag relevant is of de indiener van de aanvraag om een vergunning tot verblijf ten tijde van de aanvraag al dan niet op een andere titel rechtmatig verblijf had in Nederland.

19. Het door het Hof geformuleerde antwoord op vraag 4 in de zaak Barkoci en Malik (rechtsoverweging 16) en de aangehaalde prejudiciële vragen van de nevenzittingsplaats Assen brengen de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de handelwijze van verweerder om de aanvraag om vergunning zonder meer buiten behandeling te stellen, waarbij niet wordt overwogen of, ondanks het ontbreken van een mvv, niet toch een vergunning zou moeten worden verleend omdat de aanvraag duidelijk en onmiskenbaar voldoet aan dezelfde materiële eisen als bij de aanvraag van een mvv, aangevraagd in het land van herkomst, zouden zijn toegepast, mogelijk in strijd moet worden geacht met de associatieovereenkomst. Gelet hierop heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen.

20. Het verzoek wordt, gelet op het vorenstaande, toegewezen. Er bestaat aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat uitzetting achterwege blijft tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist.

21. Voorts bestaat aanleiding tot veroordeling van verweerder in de proceskosten en aanwijzing van de Staat tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht. De proceskosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 322,- euro (1 punt voor het verzoekschrift, waarde per punt 322,- euro wegingsfactor 1).

22. De rechter ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 33b van de Vw.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

– wijst het verzoek toe;

– bepaalt dat uitzetting achterwege blijft tot twee weken nadat op het bezwaarschrift is beslist;

– veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van 322,- euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te voldoen;

– wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad 102,10 euro aan verzoekster te vergoeden.

Rechters

mr. S. Wijna