Commentaar van het Clara Wichmann Instituut op het Voortgangsbericht over de aanpak van Huiselijk Geweld van november 2003, ten behoeve van het Algemeen Overleg op 17 februari 2004.
Het Clara Wichmann Instituut is zeer te spreken over de inzet die er bij het Ministerie van Justitie en de rijksoverheid is ten aanzien van het thema huiselijk geweld. In de afgelopen paar jaar is er op dit punt veel in gang gezet, en inmiddels ook het nodige bereikt.
Dat wij in het hiernavolgende met name onze kritiek op een aantal punten verwoorden is eigen aan het schrijven van een commentaar. Dit doet niet af aan onze positieve waardering voor de inspanningen en resultaten die op tal van terreinen zijn geleverd.
Wij leveren commentaar ten aanzien van een aantal in de voortgangsrapportage beschreven maatregelen; we houden hierbij de volgorde van het rapport aan. Gezien onze expertise beperken we ons tot de maatregelen op het juridische vlak.
Interdepartementaal beleidsoverleg, maatregel 1
Het Clara Wichmann Instituut waardeert het zeer positief dat er ook na het project huiselijk geweld op dit onderwerp interdepartementale samenwerking plaatsvindt, en dat daarenboven op regelmatige basis overleg met de landelijke organisaties (waaronder het Clara Wichmann Instituut) plaatsvindt.
Relatie met het Veiligheidsprogramma, maatregel 2
Het Clara Wichmann Instituut heeft in een reactie op de kabinetsnota ‘Een veilig land waar vrouwen willen wonen’1 al aangegeven dat de indruk bestaat dat opname van huiselijk geweld in het veiligheidsprogramma vooral een optische kwestie is. Het veiligheidsbeleid omvat zo"n honderd pagina"s. Daarin is één alinea opgenomen over huiselijk geweld. Hierin wordt slechts genoemd dat huiselijk geweld een veiligheidsprobleem is; voor de specifieke maatregelen wordt verwezen naar de nota Privé Geweld Publieke Zaak. Het benodigde budget voor deze maatregelen (ongeveer 4 miljoen euro) wordt in het veiligheidsprogramma niet vrijgemaakt.
Het succes van het interdepartementale project huiselijk geweld en van de huidige voortgang lijkt sterk gekoppeld aan de inzet van de afdeling Criminaliteitspreventie die zich specifiek met dit onderwerp bezig houdt. Daar waar maatregelen door andere directies en afdelingen van het Ministerie van Justitie uitgevoerd moeten worden, is sprake van stagnatie (vergelijk de juridische vroeghulp, maatregel 22 en het centrum voor criminaliteitspreventie, maatregel 7). Van een succesvolle integratie in het algemene veiligheidsbeleid is naar onze mening dan ook nog geen sprake.
Aanpak door de politie, maatregel 5
De beschrijving van de voortgang roept enkele vragen op.
Waarom is huiselijk geweld in 4 politiedistricten geen prioriteit, en komt hier verandering in?
Wanneer worden de eerste resultaten van de monitor verwacht?
Aanpak door het openbaar ministerie, maatregel 6
Het Clara Wichmann Instituut is te spreken over de totstandkoming van de aanwijzing. Waar nodig zullen ervaringen die binnen het CLWI-netwerk worden opgedaan met de uitvoering van deze aanwijzing worden doorgespeeld aan het openbaar ministerie. We zijn benieuwd naar de doorwerking van de aanwijzing in de praktijk, en zien dan ook uit naar de gemaakte/te maken werkafspraken en de rapportage in de monitor.
Landelijk ondersteuningspunt, maatregel 7
We hebben begrepen dat het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid geen plaats biedt aan een ondersteuningspunt huiselijk geweld. Dit roept natuurlijk ogenblikkelijk de vraag op hoe een dergelijk ondersteuningspunt dan vormgegeven gaat worden. Wellicht dat hieromtrent in het kader van het Algemeen Overleg duidelijkheid gevraagd en gegeven kan worden.
Kinderbescherming, maatregel 11
In de voortgangsrapportage ten aanzien van de Raad voor de Kinderbescherming wordt alleen ingegaan op de jeugdbeschermingstaak van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raden hebben daarnaast echter een belangrijke taak in de advisering en bemiddeling inzake gezagskwesties en omgangsregelingen. Ook in die zaken is huiselijk geweld regelmatig aan de orde, waarbij de Raden geen eenduidig beleid lijken te hebben ten aanzien van de vraag of en hoe het feit dat kinderen slachtoffer of getuige van huiselijk geweld zijn geweest een rol moet spelen waar het gaat om omgang en gezag. Gezien de effecten die het zijn van getuige van huiselijk geweld kan hebben op kinderen, is het in het verleden door de Raad voor Kinderbescherming uitgedragen standpunt dat mishandeling geen beletsel is voor omgang zolang de kinderen hiervan niet direct het slachtoffer zijn, niet meer zonder meer te handhaven. Naar ons oordeel is het van groot belang dat ook ten aanzien van dit aspect beleid wordt ontwikkeld door de Raad voor de Kinderbescherming.
Uithuisplaatsing pleger, maatregel 14
Op dit punt is door het Clara Wichmann Instituut een advies uitgebracht aan het Ministerie van Justitie2. We hopen dat de Kamer er op aandringt dat thans op korte termijn een kabinetsstandpunt wordt voorgelegd, en dat een aanvang wordt gemaakt met het daadwerkelijke wetgevingsproces.
Juridische ondersteuning, maatregel 21
Op basis van het project Strafvordering 2001 zijn en worden door het Ministerie van Justitie notities en wetsvoorstellen geformuleerd. Het Clara Wichmann Instituut zal, voor zover dat binnen zijn vermogen ligt, hierop afzonderlijk commentaar leveren, waarbij de positie van slachtoffers van huiselijk en seksueel geweld ons primaire aandachtspunt zal zijn. We gaan er van uit dat de betreffende voorstellen afzonderlijk door de Kamer besproken zullen worden.
Juridische vroeghulp, maatregel 22
Het Clara Wichmann Instituut acht het onacceptabel dat deze maatregel met de enkele constatering dat de financiële middelen ontbreken van tafel zou zijn. Waarom zijn voor andere maatregelen wel de financiële middelen gevonden, en voor deze maatregel niet? Welke pogingen zijn ondernomen om financiële middelen te verkrijgen, om welke bedragen gaat het? We hebben sterk de indruk dat deze maatregel bij de directie die deze zou moeten uitvoeren (directie toegang rechtsbestel) geen prioriteit heeft.
Het Clara Wichmann Instituut is van oordeel dat alsnog prioriteit gegeven moet worden aan de juridische vroeghulp aan slachtoffers van huiselijk geweld.
Het belang van juridische vroeghulp is groot. Slachtoffers van huiselijk geweld worden geconfronteerd met tal van juridische vragen en problemen. De juridische problematiek heeft onder meer betrekking op: familierecht (bevoegdheden ten aanzien van kinderen, omgangsrecht, voorlopige voorzieningen ten aanzien van het huis/alimentatie), vreemdelingenrecht (afhankelijk verblijfsrecht, mogelijkheden verblijf op humanitaire gronden), strafrecht (wat gebeurt er na een aangifte, wat zijn je rechten/plichten als slachtoffer), huisvestingsrecht (heb je recht op de woning, heb je recht op vervangende huisvesting) en arbeids- en sociale zekerheidsrecht. De beantwoorÂding van sommige vragen kan zelfs mede beslissend zijn voor de vraag welke actie het slachtoffer kan of wil ondernemen (aangifte, vluchten, juridische stappen ondernemen).
Ook vanuit de vrouwenopvang bereiken ons signalen dat de behoefte aan juridisch advies bij slachtoffers groot is. Dit juridisch advies kan niet gegeven worden door de medewerkers van de opvang.
Er is derhalve alle reden alsnog werk te maken van het opzetten van juridische vroeghulp voor slachtoffers van huiselijk geweld. Het Clara Wichmann instituut wil hier graag aan meewerken, en is bereid hiertoe een of meer concrete projectvoorstellen te doen.
Daarnaast verdient het aanbeveling om in alle gemeentelijke samenwerkingsverbanden die zijn en worden opgezet (zie maatregel 4) expliciet ook de juridische (vroeg)hulp aan slachtoffers te betrekken. De handreiking aan de gemeente, en de ondersteuning die wordt geboden door de VNG en TransAct zullen hieraan ook aandacht moeten besteden.
Juridische ondersteuning van slachtoffers
Maatregel 23
Zie maatregel 6.
Maatregel 24
Het Clara Wichmann Instituut is benieuwd naar de uitkomsten van het overleg.
Overigens is door het Clara Wichmann Instituut steeds bepleit om expliciet in de wettelijke regeling op te nemen dat slachtoffers van bepaalde delicten recht hebben op bijstand door een advocaat wanneer zij door de RC worden gehoord. Gedacht kan worden aan toevoeging van een artikel aan het wetboek van Strafvordering, waarin wordt bepaald dat het slachtoffer van bepaalde delicten (in ieder geval zedendelicten en mishandeling) dat als getuige door de RC wordt gehoord zich kan laten bijstaan door een raadsman. Voor het overige zouden de bepalingen uit de artikelen 186 en 186 a (ten aanzien van de aanwezigheid en rechten van de officier van justitie en raadsman van de verdachte bij het verhoor door de RC) kunnen worden overgenomen.
Indien een dergelijke bepaling aan het wetboek van Strafvordering wordt toegevoegd, bestaat daarmee direct ook het recht op gefinancierde rechtsbijstand voor het slachtoffer op dat punt (de wet op de Rechtsbijstand koppelt het recht op gefinancierde rechtsbijstand direct aan een wettelijk recht op rechtsbijstand in het wetboek van Strafvordering).
Maatregel 25
Zoals reeds aangegeven bij maatregel 22 mag het ontbreken van financiële middelen niet zonder meer reden zijn af te zien van bepaalde maatregelen. Aan de prioriteitstelling dient een inhoudelijke afweging ten grondslag te liggen, die hier ontbreekt.
Daarnaast ziet de omschreven maatregel niet op de mogelijkheid van een gratis advocaat voor slachtoffers zoals genoemd in de motie de Graaf. In de motie de Graaf, althans, in de uitleg die de minister hieraan geeft in zijn brief van 6 november 2001, gaat het om gratis rechtshulp ter verkrijging van schadevergoeding en derhalve om een civiele toevoeging.
De achtergrond van maatregel 25 is gelegen in de wenselijkheid dat slachtoffers in de strafprocedure advies en bijstand kunnen krijgen van een advocaat, ook wanneer er geen civiele vordering wordt ingediend. Het gaat dan om het informeren en adviseren van de cliënt over het strafproces, het beantwoorden van vragen daarover, het opvragen van het schaduwdossier, het "vertalen" van dit dossier voor de cliënt, zo nodig op basis van het strafdossier contact opnemen met de officier van justitie met betrekking tot mogelijk aanvullend bewijs, het aanvragen van een slachtoffergesprek met de officier van justitie, het bijstaan van de cliënt bij dit gesprek (inclusief voorbereiding en nabespreking), het steeds weer en met kennis van zaken informeren bij het parket naar de voortgang in de procedure, het bijstaan van de cliënt bij het verhoor door de RC (inclusief voorbereiding en nabespreking), het vergezellen van de cliënt bij de strafzitting waarbij de juridische gang van zaken voor het slachtoffer begrijpelijk gemaakt wordt.
Het Clara Wichmann Instituut heeft er bij de totstandkoming van de nota Privé Geweld Publieke Zaak voor gepleit de Wet op de Rechtsbijstand zo aan te passen dat het -ook zonder de strafvorderlijke bevoegdheden van het slachtoffer te verruimen- mogelijk wordt een straf-toevoeging af te geven voor de juridische bijstand aan een slachtoffer tijdens de strafzaak. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een strafrechtelijke adviestoevoeging. Dit pleidooi is de basis geweest voor de geformuleerde maatregel 25.
Wij dringen er sterk op aan alsnog uitvoering te geven aan deze maatregel.
Afhankelijke verblijfspositie
Maatregel 27
Het Clara Wichmann Instituut is buitengewoon verheugd dat aantoonbaar ondervonden geweld binnen de relatie als zelfstandige verblijfsgrond in het beleid wordt opgenomen. Ten aanzien van de eis dat aangifte gedaan moet zijn, zijn wij wat aarzelend. Mede met het oog op het relatief lage aantal Nederlandse vrouwen dat in de praktijk aangifte doet van huiselijk geweld – hetgeen begrijpelijk is gezien de consequenties die dit kan hebben voor de veiligheid van de vrouw, de situatie van de kinderen en de relatie met de familie – lijkt ons dit een erg hoge drempel. Wij vragen ons af waarom niet vastgehouden is aan de "oude" criteria in de huidige Vreemdelingencirculaire, waarbij geweld op verschillende manieren kan worden aangetoond. Daarbij kan gedacht kan worden aan gegevens van de politie (melding, proces-verbaal van aangifte), verklaring van een arts of andere hulpverlener of verblijf in de vrouwenopvang.
O.i. gaat met name de eis van aangifte, d.w.z. het strafrechtelijk laten vervolgen van de (ex)partner en de vader van evt. gezamenlijke kinderen, te ver. Waar het gaat om het aantoonbaar maken van geweld, lijkt melding (en) bij de politie, in combinatie met andere gegevens, die functie ook te kunnen vervullen. Het zou dan ook aanbeveling verdienen om het nieuwe beleid na een jaar te evalueren om te bezien of het aan zijn doel beantwoord en of hiermee inderdaad het aantal procedures en de lengte van procedures in dit soort gevallen aanzienlijk is afgenomen.
Hoewel de brief waarin de maatregel is aangekondigd dateert van 17 oktober 2003, is de wijziging tot op heden nog niet doorgevoerd in de Vreemdelingencirculaire, en daarmee nog niet van kracht. Wij dringen er op aan dat deze mogelijkheid thans met spoed wordt ingevoerd, en zouden graag de invoeringsdatum vernemen.
Maatregel 28
Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat bij de voortgangsrapportage op dit punt met veel omhaal van woorden wordt aangegeven dat maatregel 28 en de motie Albayrak naar alle waarschijnlijkheid niet worden uitgevoerd.
Niet is in te zien waarom met een herijking van de VROM-regelgeving het inhoudelijke punt zoals gemaakt in de motie en de aanbeveling zou moeten sneuvelen.
Hoewel door een aantal beleidsmaatregelen de omvang van deze groep is afgenomen,3 vormt het verkrijgen van een zelfstandige huisvestingsvergunning nog steeds een probleem voor een groep vrouwen die mishandeld zijn door hun partner en in procedure zijn voor voortgezet verblijf.
Strafrechtelijke aanpak
Maatregel 35
Het Clara Wichmann Instituut kan zich vinden in de voorgestelde wetswijzigingen.
Maatregel 36
Het Clara Wichmann Instituut heeft op verzoek van het ministerie summiere informatie vanuit het netwerk verstrekt. Deze informatie kon niet anders dan summier zijn. Het netwerk van het Clara Wichmann Instituut is geformeerd rond het thema seksueel geweld, niet rond het thema kindermishandeling. Daarenboven: nu het onmogelijk is op latere leeftijd juridisch werk te maken van fysieke mishandeling tijdens de jeugd, komt deze rechtsvraag slechts in zeer beperkte mate bij advocaten terecht.
Om werkelijk een beeld te krijgen van de behoefte aan verruiming van de verjaringstermijn is uitgebreider onderzoek nodig.
Opgemerkt moet worden dat de vraag naar de verruiming van de verjaringstermijn voor mishandeling opnieuw actueel is geworden in het licht van de discussie rond de aanpak van meisjesbesnijdenis, dat immers onder de delictsomschrijving van (zware) mishandeling valt.
Overigens zien wij niet goed in welke bezwaren er bestaan tegen een uitbreiding van de verjaringstermijn van mishandeling, analoog aan die voor zedenmisdrijven.
Clara Wichmann Instituut
Margreet de Boer
12 februari 2004