Brief van Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie, Clara Wichmann Instituut en andere organisaties aan de Minister President over ontwerp-Grondwet EU en discrimina

Brief van Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie, Clara Wichmann Instituut en andere organisaties aan de Minister President over ontwerp-Grondwet EU en discriminatiebestrijding (art III-8)

Ministerie van Algemene Zaken
Aan de Minister President
De heer prof dr J.P. Balkenende
Binnenhof 19
Postbus 20001
2500 EA Den Haag

Rotterdam, 25 november 2003

Betreft: Inbreng IGC: discriminatiebestrijding in toekomstig Europa bemoeilijkt door unanimiteitsvereiste bij art III-8

Zeer geachte heer Balkenende,

Onderstaande organisaties vragen uw aandacht voor het volgende.

In de Intergouvernementele Conferentie (IGC) inzake de ontwerp-Grondwet voor de Europese Unie komen, naast institutionele aspecten, ook inhoudelijke onderwerpen aan de orde. Een van deze onderwerpen is de bestrijding van discriminatie op grond van sekse, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele voorkeur. Artikel III-8 van de ontwerp-Grondwet regelt de manier waarop de Raad van Ministers, na goedkeuring door het Parlement, maatregelen kan nemen om discriminatie op de genoemde gronden tegen te gaan.

Artikel III-8 is een omzetting van het bestaande artikel 13 EG-Verdrag, waarin eveneens de bevoegdheden van de Raad van Ministers en van het Parlement zijn geregeld. In artikel 13 dient het Parlement te worden geraadpleegd, terwijl in het ontwerp-artikel III-8 het Parlement het ruimere goedkeuringsrecht is toebedeeld.
In het artikel wordt – net als in art 13 – gehandhaafd dat de Raad van Ministers besluit met eenparigheid van stemmen. Gezien het belang van het onderwerp discriminatiebestrijding alsook de aankomende uitbreiding van de EU verzoeken wij u om er bij de onderhandelingen in de IGC op aan te dringen dat de eenparigheid van stemmen wordt vervangen door een stemming met een gekwalificeerde meerderheid.

De redenen voor dit advies zijn de volgende.

Meerderheid als uitgangspunt in de ontwerp-Grondwet

  1. Als uitgangspunt voor de stemming in de Raad van Ministers geldt in de ontwerp-Grondwet de gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Dit beginsel is neergelegd in artikel I-22, derde lid (1). Hieruit blijkt dat een andere stemprocedure dan de gekwalificeerde meerderheid een uitzondering is.
    Op het terrein van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, geregeld in artikel III-108, wordt bij de besluitvorming deze "normale" procedure gehanteerd, en geldt bij de stemming in de Raad van Ministers de gekwalificeerde meerderheidsprocedure.
    Voor een consistente toepassing van de wetgeving zouden dezelfde normen dienen te worden aangelegd voor alle discriminatiegronden.

Unanimiteit is de facto een vetorecht

  1. Indien de besluitvorming door eenparigheid van stemmen in stand blijft, zal dit de slagvaardigheid bij het vaststellen van maatregelen ter bestrijding van discriminatie in de Unie sterk beperken. In de uitgebreide Unie, waarin eerst 25 en op langere termijn 27 of meer lidstaten deelnemen, zal het moeilijk zijn om een voor alle lidstaten aanvaardbaar besluit te nemen. Daarmee is de kans reëel dat de uiteindelijke maatregelen – als ze überhaupt worden aangenomen – in sterk verwaterde vorm zullen worden aangenomen. In feite geeft het eenparigheidsvereiste de facto een vetorecht aan iedere lidstaat. Een enkele lidstaat is daarmee in staat om noodzakelijke ontwikkelingen met betrekking tot gelijke behandeling in de Unie te frustreren.

De strijd tegen discriminatie is nog niet gestreden

  1. Sinds de introductie van artikel 13 in het Verdrag van Amsterdam heeft de EU discriminatiebestrijding voortvarend opgepakt met de richtlijnen 2000/43 en 2000/78 en het bijbehorende actieprogramma. Echter, dat is vooralsnog onvoldoende om te kunnen spreken van verwezenlijking van de doelstellingen van de EU, zoals deze ook verwoord zijn in de ontwerp-Grondwet. Daartoe zijn meer maatregelen nodig, en daarom is het noodzakelijk dat de weg daartoe niet wordt bemoeilijkt door het unanimiteitsvereiste. Dit is overigens ook de opvatting van de Europese Commissie, zoals verwoord in mededeling COM 2003 548 definitief d.d. 17 september 2003 (2).

Kabinet is reeds voorstander gekwalificeerde meerderheid

  1. Het kabinet heeft zelf ook aangegeven – zoals verwoord in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan de Kamer van 16 september 2003 – dat tot de wensen van het kabinet behoort het invoeren van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid op terreinen waar nu nog unanimiteit geldt. (3) In die brief wordt voorts aangegeven dat Nederland unanimiteit wil behouden bij afspraken met grote financiële gevolgen. Discriminatiebestrijding – zoals ook blijkt uit de implementatie van de twee op basis van art 13 aangenomen richtlijnen – valt daar niet onder.

Gelet op het bovenstaande dringen wij er bij u op aan om u op 12 en 13 december in Brussel in te zetten voor een wijziging van het voorgestelde artikel III-8 zoals hierboven uiteengezet, zodat ook het toekomstige Europa de daad bij het woord kan voegen waar het discriminatiebestrijding betreft.

Indien u nadere informatie over het bovenstaande wenst, zijn de heer mr D. Houtzager (LBR) en mevrouw mr A. Mulder (LBL) bereikbaar.

Hoogachtend,

Dhr H.G. Fermina
Directeur Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR),

Namens:

Mw drs J.C.M. Sap
Directeur LBL, expertisecentrum leeftijd en maatschappij
Mw J. Ferrier
Directeur E-Quality
Mw mr M.M. de Boer
Directeur Clara Wichmann Instituut
Mw dr J. Schuyf
Kenniscentrum lesbisch- en homo-emancipatiebeleid
Dhr J. Troost
Voorzitter Chronisch zieken en Gehandicaptenraad

  1. ‘Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, besluit de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.’

  2. COM (2003) 548 def, d.d. 17 september 2003

  3. Kamerstukken II, 2003/04, 29 213, nr. 1, p. 6-7