Meer geld en meer tijd. Dat is economische zelfstandigheid van vrouwen
Tekst van de bijdrage van Leontine Bijleveld op het congres van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann, 23 september 2005.
Inleiding Jaarvergadering Vereniging Vrouw en Recht, 23 september 2005
Leontine Bijleveld, FNV Vrouwensecretariaat
Dank voor uw uitnodiging. Ik voel me vereerd in dit illustere gezelschap een bijdrage te mogen leveren aan het debat over macht en machtsongelijkheid, meer specifiek over economische zelfstandigheid.
Een jaar of tien geleden stond de feministische discussie in het teken van machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Maar dit woord wordt steeds minder gebruikt, zo staat in de toelichting op het thema van deze bijeenkomst.
Met economische zelfstandigheid is iets anders aan de hand. De woorden, het begrip wordt nog wel gebruikt, zij het minder frequent dan vroeger. Maar de betekenis is verschoven of liever gezegd ingeperkt. Op twee manieren, beide ten nadele van vrouwen.
Om dit uit te leggen duik ik nog iets verder dan tien jaar de geschiedenis in, naar het Beleidsplan Emancipatie uit 1985.[1]
Daar wordt als hoofddoelstelling geformuleerd:
“Het bereiken van een situatie waarin ieder volwassen individu ongeacht sekse, burgerlijke staat of de leefvorm waarvan hij of zij deel van uitmaakt, een zelfstandig bestaan kan opbouwen; dat wil in dit verband zeggen in eigen levensonderhoud kan voorzien en voor zich zelf kan zorgen. In principe zal deze situatie worden gerealiseerd via een groeiende deelname aan betaalde arbeid en, waar mogelijkheden daartoe ontbreken, door het realiseren van een (eigen recht op) uitkering volgens de regels van de sociale wetgeving. In deze doelstelling ligt een zo algemeen mogelijke deelname aan betaalde arbeid besloten maar evenzeer de veronderstelling van een net zo algemene deelname aan verschillende vormen van niet-betaalde arbeid.”
Een groot deel van de vrouwenbeweging kon zich wel vinden in deze doelstelling, zij het niet als doel op zich. Maar als tussendoel, of als middel tot gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen van de (toegang tot) de maatschappelijke macht.
Economische zelfstandigheid is immers ook materiële voorwaarde om vrijheid en onafhankelijkheid in relationeel gedrag te kunnen realiseren. Als zodanig zijn economische zelfstandigheid en seksuele zelfbeschikking twee kanten van dezelfde ideologische medaille, zoals Joke Swiebel ook schrijft in de laatste Lover over Feministische Uitdagingen 10 jaar na Beijing.
Het Breed Platform Vrouwen voor Ekonomische Zelfstandigheid, waarin ruim dertig feministische, politieke en sociale organisaties samenwerkten tussen zeg 1982 en 1993, hanteerde een definitie in het verlengde van de hoofddoelstelling uit het Beleidsplan: Economische zelfstandigheid is de combinatie van financiële zelfstandigheid enerzijds en zorgzelfstandigheid anderzijds.
Wederom twee kanten van één medaille. Vrouwen hadden-hebben te weinig van het eerste en mannen te weinig van het tweede.
Door betaalde arbeid en inkomen zo te koppelen aan onbetaalde arbeid en zorg kon ook een nieuwe ‘normwerknemer’ bedacht worden: de werknemer met zorgtaken. Die zou voortaan model moeten staan in de arbeids- en sociale zekerheidswetgeving en in de praktijk van het sociale beleid. In plaats van de kostwinner die tot dan toe model stond.
Betaald werk is in deze visie de koninklijke weg naar financiële zelfstandigheid.
Maar als dit om wat voor reden tijdelijk of definitief niet aan de orde is, moeten zelfstandige uitkeringsrechten hierin voorzien. Hoewel door de opeenvolgende regeringen telkenmale gesteld wordt dat de hoofddoelstelling in de kern hetzelfde is gebleven, zijn er gaandeweg sterker wordende accentverschuivingen te constateren.
De zorgcomponent werd losgekoppeld van economische zelfstandigheid.
Financiële zelfstandigheid als begrip raakte in ongebruik. Steeds sterker kwam de nadruk te liggen op economische zelfstandigheid uitsluitend via arbeidsparticipatie.
De zelfstandige of eigen uitkeringsrechten in de sociale zekerheid en het streven naar behoud van eenmaal uit arbeid verworven economische zelfstandigheid raken steeds meer op de achtergrond.
Tegelijkertijd kwam als indicator van economische zelfstandigheid de maatstaf die juist voor de zelfstandige uitkeringsrechten was ontwikkeld bovendrijven: een inkomen 70% van het netto Minimumloon, maar dan uitsluitend verdiend met arbeid.
Zie Emancipatie Monitor, ik kom er zo nog even op terug. Zie Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2000-2010.
Deze verschuivingen zijn al begonnen onder Paars I. Maar toen werd behoud van economische zelfstandigheid in het debat nog wel benoemd, ook al stond dat debat grotendeels in het teken van bezuiniging in en versobering van de sociale zekerheid.
Onder Paars I is voor het laatst het uitkeringsstelsel "uitgebreid, waarbij economische zelfstandigheid en de werknemer met zorgtaken leidraad waren. Per 1995 is de vervolguitkering in de WW verlengd tot twee jaar – inmiddels afgeschaft door Balkenende/De Geus (2003). En een kortdurende uitkering werd geïntroduceerd voor wie niet aan de entree- en referte eisen voldeed – die staat op de helling, ik kom hier nog op terug. Beide verbeteringen onder Paars waren compensatie voor de zwaardere toetredingseisen voor de WW.
Verder introduceerde Paars de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen en beroepsbeoefenaars in de WAZ – de Wet Arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen. Ook afgeschaft door De Geus, vorig jaar.
Ook onder Paars viel de halfwezenuitkering in de ANW, die wordt toegekend onafhankelijk van het inkomen van de verweduwde nabestaande of halfwees zelf.
Voor het overige kan gezegd worden dat Paars I daadkrachtiger was bij de afschaffing of inperking van kostwinnersvoorzieningen: geen ANW meer voor weduwen geboren na 1949 zonder kind onder de 18. Op termijn (namelijk per 2015) afschaffing van de AOW-toeslag voor de afhankelijke partner.
Dat de overdraagbare belastingvrije voet omgezet werd in een individuele heffingskorting, rechtstreeks uit te betalen aan de niet-verdienende partner valt eerder aan de SER, onder aanvoering van de FNV, toe te rekenen dan aan Paars II.
De FNV zag/ziet dit als start van een zelfstandig uitkeringsrecht, maar lijkt hierin weinig medestanders meer te hebben. Mede reden waarom het ook steeds moeilijker wordt in eigen huis het gedachtegoed levend te houden.
Vooral de laatste jaren (vanaf Balkenende I in 2002) wordt steeds meer afstand genomen van economische zelfstandigheid. Uitkeringen zijn afgeschaft, of nog meer versoberd. Het beetje herintreedsterbeleid dat er nog was is overboord gekieperd: de verantwoordelijkheid wordt elders neergelegd, bij sociale partners en gemeenten. Gedecentraliseerd zonder oormerking van middelen. In toenemende mate vragen gemeenten een eigen bijdrage van herintreedsters die gebruik willen maken van re:integratie-instrumenten.
Er is een nieuwe hoeksteen gekomen, niet in plaats van maar naast die van de kostwinner-huisvrouw. De hoofdverdiener met een vrouw die erbij werkt. De toegang tot de sociale zekerheidregelingen wordt steeds meer ingeperkt en in feite meer toegesneden op het arbeidspatroon van mannen. Daardoor raken vooral vrouwen, maar ook mannen in toenemende mate (mede) aangewezen op het inkomen van hun partner. Het duodenken voert de boventoon. Het woord individualisering lijkt uit het woordenboek geschrapt.
Verslechteringen worden in hoog tempo door het parlement geloodst.
Ik noemde al een paar. Een wetsontwerp van De Geus om de kortdurende lage werkloosheidsuitkering af te schaffen lag al bij het parlement, maar wordt vervangen.
Sinds het najaars- of Museumpleinakkoord vorig jaar november mocht de SER alternatieven aandragen en die worden nu overgenomen: Meer accent op loongerelateerde, maar minder lange duur van de uitkering. Je raakt dus als je niet snel nieuw werk vindt als het ware eerder uitgetrokken zoals het in het jargon heet.
Daarna rest het inkomen van de partner of de Bijstand. Pas voor 60plus werklozen zal een speciaal regime gelden: noch eigen huis noch partnerinkomen zijn van invloed op de (lage) uitkering – een verbeterde IOAW. In feite is gekozen is voor kort-hoog, terwijl lang-laag beter bij het principe van behoud van economische zelfstandigheid past.
Ook andere recente wijzigingen beperken de eigen uitkeringsrechten van vrouwen.
Tot voor kort was de duur van de loongerelateerde werkloosheidsuitkering leeftijdsafhankelijk: naarmate de uitkeringsgerechtigde ouder was werd het recht op een WW-uitkering langer. Leeftijd als criterium is nu vervangen door feitelijk aantal gewerkte jaren. Daarmee zien herintreedsters hun kansen op toegang tot of zelfs een iets langer durende WW-uitkering verminderd. De sterke inperking van het verzorgingsforfait (een voorziening waardoor jaren van kinderzorg meegeteld werden als gewerkte jaren) heeft hetzelfde effect. Deze specifieke consequenties voor vrouwen hebben nauwelijks aandacht gekregen in de parlementaire behandeling.
Dat vrouwen desondanks licht oververtegenwoordigd zijn in de WW-cijfers zegt des te meer over hun zwakkere arbeidsmarktpositie.
Recente wijzigingen in Wet Arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) leiden eveneens tot verminderde uitkeringsrechten van vrouwen. Vanaf oktober 2004 hoeft bij het duiden van functies, die een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemer nog zou kunnen vervullen, niet langer rekening te worden gehouden met het feit of de functies in de praktijk wel in deeltijd worden vervuld. Men kan dus geschikt worden verklaard voor een deeltijdfunctie die niet bestaat en daarmee wel de uitkering verliezen.
Hierdoor worden arbeidsongeschikte deeltijders benadeeld, meest vrouwen – 70% van de vrouwen werkt in deeltijd. Voor jullie als juristen is wellicht interessant dat met deze wijziging in feite een cruciale uitspraak van de Centrale Raad van Beroep uit het begin van de jaren negentig ongedaan werd gemaakt.
De dubbele keuring van WAO’ers met zogenaamde softe diagnose, wederom vooral vrouwen, leidt eveneens tot relatief groot verlies van uitkeringen. Zonder uitkering hebben ze ook veel minder toegang tot de reïntegratie-instrumenten zoals her- en bijscholing, arbeidsbemiddeling e.d. Ze komen als het ware in dezelfde slechte positie als herintreedsters te verkeren.
Oudere WAO’ers zijn uitgezonderd van de herbeoordelingsoperatie – in deze groep zitten relatief veel mannen. De herbeoordelingsoperatie pakt dus waarschijnlijk voor vrouwen slechter uit dan voor mannen – de eerste rapportages duiden hier ook op.
Aan al deze effecten is niet of nauwelijks aandacht besteed in parlementaire behandeling. Er heeft geen Emancipatie Effect Rapportage plaatsgevonden.
Overigens kunnen we ook zeggen dat de reacties van belangengroepen naar regering en parlement, voorzover ze geventileerd werden, ook niet echt emancipatie-proof waren. In termen van verlies van economische zelfstandigheid was er weinig kritiek.
Samengevat: de sociale zekerheidspositie van vrouwen wordt steeds slechter.
Eenmaal verworven economische zelfstandigheid blijkt steeds moeilijker te behouden te zijn als het even tegen zit.
Zelfs uitgekleed, strikt gekoppeld aan het verrichten van betaalde arbeid behoort economische zelfstandigheid niet langer tot de prioriteiten van regeringsbeleid.
Half december haalde emancipatie de voorpagina’s van alle kranten. Het emancipatieproces stagneert, was kort en bondig de conclusie van de Emancipatiemonitor. Vooral de cijfers over achterblijvende arbeidsparticipatie en geringe mate van economische zelfstandigheid werden in de pers aangehaald.
De onderzoekers van SCP en CBS stelden dat dit niet uitsluitend te wijten is aan de economisch slechtere tijden. Dat de vaart er uit is hangt uitdrukkelijk samen met het feit dat de overheid zich terug trekt.
Viel de verslechterende sociale zekerheidspositie nu ook onder die alarmerende berichten in de pers eind vorig jaar naar aanleiding van de Emancipatiemonitor?
Nee, die rapporteert niet meer over sociale zekerheid, of inkomen in verband daarmee. De indicator economische zelfstandigheid gaat alleen nog over hoeveel vrouwen (mannen) tenminste 70% netto ML uit betaalde arbeid verdienen.
De Emancipatiemonitor 2002 kende nog een beschouwing over de trend in financiële onafhankelijkheid. Daarbij telde de inkomsten uit inkomensverzekeringen (dus gebaseerd op arbeidsverleden, resp. arbeidsparticipatie, zoals pensioen) wel mee.
Bovendien werden de ontwikkelingen van de lage inkomensgrens, gecorrigeerd voor de inflatie, gerelateerd aan 1979, het jaar waarin de koopkracht van de bijstand het grootst was. Deze indicator is er uit gehaald. Zou het toeval zijn? Vast niet.
In de vroegere statistische publicaties, zoals de Sociale Atlas van de Vrouw en de Jaarboeken Emancipatie werd nog wel informatie over bijvoorbeeld vrouwen en de WAO en vrouwen in de ABW/RWW gepubliceerd. De Emancipatiemonitor moet vooral inzicht bieden in hoeverre de, beperkte, emancipatiedoelen van de regering gehaald worden. En daar hoort behoud van economische zelfstandigheid niet meer bij.
Gebrek aan gemakkelijk toegankelijke gegevens zal er zeker ook toe bijgedragen hebben dat ook bij de vrouwenbeweging behoud van economische zelfstandigheid, individualisering en sociale zekerheid veel meer uit het zicht is verdwenen.
Naar mij lijkt, ook bij juridische vrouwenstudies of in "vrouw en recht kringen’.
Ik word graag overtuigd van het tegendeel, straks, in het debat.
Terug naar emancipatiebeleid. Alleen bij vrouwen uit etnische minderheden ligt de emancipatie nog niet op koers, volgens De Geus. Want hun arbeidsdeelname is erg laag, vergeleken bij de autochtone vrouwen. Alsof emancipatie en empowerment van vrouwen alleen maar over deelname aan betaalde arbeid gaat! Alsof autochtone vrouwen de norm zijn.
Van links tot rechts bekritiseerden commentatoren de gemakzucht van de regering.
De verdediging van de minister in de Volkskrant vlak voor Kerst is onthullend.
Emancipatie is geen proces dat zich van bovenaf laat sturen betoogt hij.
"Het is een resultaat van vrije keuze.’ Kennelijk heeft Aart Jan de Geus noch zijn ghostwriter het Beijing Platform for Action gelezen. Bijvoorbeeld: “De machtsverhoudingen die het vrouwen onmogelijk maken inhoud aan hun leven te geven werken op vele niveaus van de samenleving door, van het meest persoonlijke niveau tot het hoogste openbare niveau.’ Op papier heeft de regering zich telkens opnieuw aan het Beijing Platform for Action gecommitteerd, maar in de praktijk blijkt dat commitment niets voor te stellen.
De Geus is de enige niet. In het parlement krijgt hij te weinig weerwoord, want de fractiediscipline is groot, de kennis over vrouwenzaken helaas niet en het tempo van afbraakwetgeving is vaak moordend. Van een systematische lobby of beïnvloeding uit de vrouwenbeweging lijkt, zelfs op kernissues nauwelijks sprake meer.
Dat moeten we onszelf aantrekken. Om in termen van het programma van de dag te spreken: ja we hebben gebrek aan macht, maar wat we zouden kunnen genereren zetten we onvoldoende in.
Van veel meer kanten horen we dat de emancipatie van vrouwen wel voltooid is.
Het ESTA-gevoel. Vrouwen hebben alle kansen. Ze hebben hun opleidingsachterstand omgezet in een voorsprong, althans bij de jongere generaties.
De wetgeving is op orde en van seksediscriminatie is geen sprake meer. Seksisme? Wat is dat? Vrouwen zijn individuen, die gelijke kansen hebben. We moeten niet meer in groepen denken.
Dat er niet meer vrouwen aan de top zitten, of het nu om politiek, bestuur of het bedrijfsleven gaat, hebben ZE aan zich zelf te wijten. Want ze zijn niet ambitieus genoeg. Ze kiezen voor kinderen en willen daar ook nog eens de zorg niet van uit handen geven. Ze kiezen zelf voor die deeltijdbaan met lage verdiensten en/of weinig carrièreperspectief. Soula Notos legde in het recente Beijing + 10 nummer van Lover feilloos de vinger op de zere plek. De paradox van ouderwets vinden om in groepen te denken, maar dan wel de helft van de bevolking als groep aanspreken op haar tekortkomingen. En, zo voeg ik er aan toe, alsof elke vrouw haar hele leven met kleine kinderen zit. Die tijd hadden we toch echt achter ons gelaten.
De vrouwenbeweging is groot gegroeid. We hebben een breed draagvlak voor emancipatie gecreëerd, veel veranderingen tot stand gebracht. Het SCP vond zelfs vrouwenemancipatie de meest succesvolle emancipatie van de 20ste eeuw.
Onze wereld anno 2005 is daardoor veranderd: meer vrouwen dan ooit participeren op de arbeidsmarkt. Seksueel geweld is op de agenda gezet. De meerderheid van de bevolking vindt dat de verdeling van de onbetaalde arbeid anders moet.
Maar de jongeren? Waar blijft de derde golf, hoor ik vaak oude feministen verzuchten. Die is er allang, maar nog niet iedereen beseft dat. Die jongeren zijn het bewijs van vooruitgang in vrouwenland én het bewijs dat we er nog niet zijn.
Kijk in eigen familie, vergelijk de klasgenoten op de lagere school, op de middelbare school en hun moeders, toen en nu. Grote verandering en een vaak verfrissend zelfbewustzijn onder jonge vrouwen. Maar veel steun voor vrouwvijandige maatregelen onder het motto "de emancipatie is wel voltooid’, of voor die nadruk op "eigen verantwoordelijkheid betekent zelf betalen’ heb ik niet kunnen waarnemen.
Gezien dat er jonge vrouwen én mannen stonden te juichen bij de verwijdering van anticonceptiva uit het verstrekkingenpakket? Hoeveel steun is er eigenlijk onder de jongere generatie voor de levensloopregeling, de emancipatiepanacee van het CDA?
Is beperking door De Geus van de uitkering voor ouderschapsverlof tot deelnemers aan deze spaarregeling niet faliekant in strijd met de elders beleden nadruk op keuzevrijheid?
In het al eerder genoemde recente nummer van Lover staat een groepsinterview met een aantal jongere feministen (V/M). Ja, anders dan sommigen menen willen jongeren (V/M) zich best feministisch laten noemen, of noemen ze zichzelf zo. In andere landen speelt deze discussie – wel niet feministisch – helemaal niet, maar dat ter zijde. Geldt dat voor alle jonge vrouwen? Nee, maar sinds wanneer is maatstaf of het merendeel van vrouwen van de verschillende generaties in Nederland zich tot het feminisme bekeert?
Jongere vrouwen en mannen kunnen goed uit de voeten met empowerment.
Ook met het Nederlandse equivalent daarvan: in de Agenda voor de Toekomst spreken we over weerbaarheid, zelfstandigheid en zeggenschap van vrouwen.
Wat valt verder op in het interview: ze hechten veel belang aan feiten, cijfers en controle van effecten. Willen het graag hebben over concrete zaken, maar wel met gevoel. Ze vinden accent op weerbaarheid en zelfontplooiing van meisjes en vrouwen heel belangrijk, maar onderkennen volop dat hiervoor ondersteuning, voorlichting en training hard nodig is. Voor slachtofferschap voelen ze niets, maar ze willen wel voorkomen dat er slachtoffers vallen. Aan de ene kant vinden ze dat de jonge generatie zelf de urgente kwesties moeten gaan benoemen, maar aan de andere kant zien ze ook dat de issues grotendeels nog wel hetzelfde zijn.
Dan moet wel de toon anders: positiever, minder klagerig, zelfbewuster en minder moralistisch.
Daarom koos ik als titel voor mijn inleiding: Meer tijd én meer geld. Dat is economische zelfstandigheid van vrouwen. Daar passen precies dezelfde issues in als onder de eerder genoemde definities en enige nieuwe ook nog. Maar het klinkt eigentijdser. Hoe en wat ga ik nu niet allemaal uiteenzetten, want ik zal afronden.
We moeten ons hervinden en misschien wel nieuwe gedaantes aanmeten, als beweging, zei ik op 15 januari j.l. – de grootste vrouwenoploop in een decennium (650 aanwezigen bij Beijing + 10 Tijd voor actie!). Meer samenhang, meer inspiratie, meer actie. We kunnen veel van elkaar leren.
Oude thema’s moeten we opnieuw formuleren, in eigentijdse termen. Nieuwe kwesties moeten we op de agenda zetten. Maar vooral moeten we strategischer worden, meer nadruk op resultaat. Het gaat om macht. Niet alleen gelijk hebben, maar gelijk krijgen.
Terug naar de omschrijving van het thema van vandaag door het bestuur.
Moet dat via belangenorganisaties? JA
Moet dat via het voeren van processen? JA
Via positieve actie? OOK
Verder: lobby bij het parlement en andere sleutelfiguren.
Maar het moet vooral meer samen, ook parallel, maar dan wel zo dat we weten van elkaar waar we mee bezig zijn. Dat we elkaar kunnen versterken. En het moet meer, vaker en zichtbaarder. Ook in de publieke opinie. Bijvoorbeeld door mee te doen met het door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling geëntameerde debat over de belangrijkste sociale vraagstukken van deze tijd: www.socialeagenda.nl
De moderne communicatiemiddelen benutten we te weinig, paradoxaal genoeg.
Laten we vooral ook meer zoeken naar manieren om het grote draagvlak dat sluimerend aanwezig is zichtbaar te maken. Niet te lang wachten, want volgend jaar worden de verkiezingsprogramma’s al geformuleerd. Laten we zorgen dat we daar invloed op hebben.
[1] Kamerstukken 1984-1985, TK 19 052, nr. 2.