Instantie: Commissie Gelijke Behandeling, 14 april 2007

Instantie

Commissie Gelijke Behandeling

Samenvatting

Vrouw klaagt over de verzekeraar waarbij zij een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten. Hoewel zij haar eigen risicotermijn heeft verlaagd naar één maand, houdt de verzekeraar bij de toekenning van een zwangerschapsuitkering de (voorheen geldende) eigen risicotermijn van drie maanden aan. De reden hiervan is dat de wijziging binnen twee jaar voor de vermoedelijke bevallingsdatum plaatsvond. Omdat deze maatregel uitsluitend gericht is op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik door (zwangere) vrouwen, waarvan in dit geval geen sprake is, en niet tegen andere mogelijke vormen van misbruik, is sprake van verboden onderscheid op grond van geslacht.

Volledige tekst

Procesverloop


1.1

Bij het voornoemde verzoekschrift heeft verzoekster de Commissie Gelijke Behandeling, hierna: de Commissie, verzocht te beoordelen of verweerster jegens haar onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht bij de wijziging van de polisvoorwaarden van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering.


1.2

Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd, waarin verweerster de stellingen van verzoekster heeft betwist. De gronden waarop het verweer rust komen, voor zover relevant voor de beoordeling van het verzoek, in de rubriek ‘beoordeling’ aan de orde.


1.3

De Commissie heeft een zitting gehouden op 12 januari 2007 waar partijen hun standpunten mondeling hebben toegelicht.


2 Feiten


2.1

Verzoekster is huisarts en werkt als zelfstandige. Zij heeft per 15 juli 2002 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij verweerster, een verzekeringsmaatschappij.


2.2

Op grond van artikel 3 van de polisvoorwaarden biedt de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de verzekering) van verweerster dekking tegen het risico van inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid, door een uitkering te verstrekken bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van arbeidsongeschiktheid. Op grond van hetzelfde artikel is sprake van arbeidsongeschiktheid indien er in directe relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor de verzekerde voor ten minste 25 procent beperkt is om de beroepsbezigheden verbonden aan het verzekerde beroep te verrichten.


2.3

Naast de uitkering voor derving van inkomen wegens arbeidsongeschiktheid biedt de verzekering op grond van het bepaalde in artikel 5 van de polisvoorwaarden voor de vrouwelijke verzekerde tevens een uitkering in verband met bevalling en zwangerschap. Hierbij is onder meer bepaald dat de uitkering wordt verstrekt over een periode van maximaal 16 weken onder aftrek van de periode van de eigen risico termijn (artikel 5, onderdeel b); indien de eigen risicotermijn in de twee jaren voorafgaande aan de vermoedelijke bevallingsdatum is gewijzigd zal de eigen risicotermijn met de langste duur worden aangehouden (artikel 5, onderdeel c).


2.4

Verweerster heeft verzoekster op 15 juli 2002 geaccepteerd onder de voorwaarden van een eigen risicotermijn van drie maanden (in plaats van een maand) en een premie die 20% hoger is dan de standaard premie.


2.5

Verzoekster heeft – nadat zij eerst telefonisch contact had opgenomen – verweerster op 7 september 2005 schriftelijk verzocht de beperkende voorwaarden te wijzigen in verband met een verandering in haar lengte-gewicht-verhouding (gewichtsvermindering). Hierna volgde een herkeuring die bestond uit het invullen van een vragenformulier en het ondergaan van een beperkt medisch onderzoek bij een huisarts die niet de eigen huisarts is (meten van bloeddruk en gewicht).

Verweerster heeft op 12 oktober 2005 schriftelijk laten weten dat de resultaten van het onderzoek aanleiding zijn om de premieverhoging te laten vervallen. Verzoekster heeft op 13 oktober 2005 telefonisch contact opgenomen met verweerster omdat het voorstel van verweerster alleen betrekking had op de verlaging van de premie en niet op de eigen risicotermijn. Verzoekster heeft verweerster gemeld dat ook de langere eigen risicotermijn te maken had met haar lengte-gewicht-verhouding en dat zij wilde laten beoordelen of deze termijn kon worden verlaagd naar één maand. Verweerster heeft vervolgens de eigen risicotermijn per 17 oktober 2005 teruggebracht naar één maand.


2.6

Verzoekster heeft verweerster na een mondelinge mededeling op 25 januari 2006 schriftelijk verzocht om in verband met haar zwangerschap te zijner tijd over te gaan tot een uitkering gedurende 16 weken minus de eigen risicotermijn.



2.7

Verzoekster is op 7 juni 2006 bevallen. Verweerster heeft haar – conform artikel 5 van de polisvoorwaarden – een uitkering verstrekt wegens zwangerschap en bevalling, onder aftrek van de eigen risicotermijn van drie maanden.


3 Beoordeling van het verzoek


3.1

In geding is de vraag of verweerster jegens verzoekster onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht door overeenkomstig artikel 5, onderdeel c, van de polisvoorwaarden, een verkorting van de eigen risicotermijn niet eerder dan twee jaar na de wijziging te doen ingaan en in de tussentijd de langere eigen risicotermijn aan te houden.


Juridische achtergronden


3.2

In artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) is bepaald dat onder onderscheid in de zin van deze wet zowel direct als indirect onderscheid wordt verstaan. Direct onderscheid ziet onder andere op onderscheid tussen personen vanwege geslacht. Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt ingevolge het tweede lid van artikel 1 mede begrepen onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB bepaalt, in samenhang met artikel 1 AWGB, dat het is verboden onderscheid te maken op grond van onder meer geslacht bij onder andere het aanbieden van en het verlenen van toegang tot goederen of diensten, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Deze bepaling richt zich onder meer tot aanbieders van verzekeringen, zoals verweerster. Hoewel de Commissie onderkent dat verzekeraars de vrijheid hebben om zelf te bepalen met wie en waarover zij contracteren, wordt deze vrijheid beperkt door het bepaalde in het hiervoor genoemde artikel 7.


3.3

Voorts heeft de Commissie al eerder geoordeeld dat het op zichzelf is toegestaan om regelingen in verband met arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap en bevalling als eigensoortige regelingen aan te merken, maar dat deze dan niet aan ongunstiger voorwaarden mogen worden onderworpen dan andere onderdelen van de arbeidsongeschiktheidsregeling (onder meer CGB 24 november 2006, oordeel 2006-232 en CGB 10 mei 2001, oordeel 2001-39).


Jurisprudentie


3.4

Nadat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht in twee uitspraken langs dezelfde lijn had geoordeeld als hierboven uiteengezet (op 15 november 2005, LJN: AU6168 en op 27 mei 2004, LJN AP0146), hebben de Rechtbank te Utrecht en het Hof te Amsterdam geoordeeld dat de verzekeraars niet in strijd met de gelijkebehandelingswetgeving handelen (Rechtbank Utrecht 3 mei 2006, LJN: AW7505, Hof Amsterdam 19 oktober 2006, LJN: AZ0509, en Rechtbank Utrecht 10 januari 2007, LJN: AZ6602). Dit is voor de Commissie geen aanleiding haar oordelenlijn te herzien, zoals gemotiveerd in oordeel 2006-232 (CGB 24 november 2006).


Richtlijn 2004/113/EG


3.5

Richtlijn 2004/113/EG – die vóór 21 december 2007 door de lidstaten van de Europese Unie moet worden geïmplementeerd in nationale wet en/of regelgeving – betreft de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. In overweging 20 van de preambule van deze richtlijn overweegt de Raad van de Europese Unie dat het ongunstiger behandelen van vrouwen wegens zwangerschap of moederschap een vorm van directe discriminatie op grond van geslacht is die moet worden verboden in verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten. De kosten in verband met zwangerschap- en moederschaprisico’s mogen niet alleen op vrouwen worden afgewenteld.


3.6

Artikel 5 van Richtlijn 2004/113/EG heeft betrekking op actuariële factoren. De lidstaten moeten er voor zorgen – met betrekking tot nieuwe contracten die na 21 december 2007 worden gesloten – dat het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten niet mag resulteren in verschillen in premies en uitkeringen van individuele personen (artikel 5 lid 1 richtlijn). In artikel 5, tweede lid van de richtlijn is een mogelijkheid geboden om hier een uitzondering op te maken. Ingevolge artikel 5, derde lid, van Richtlijn 2004/113/EG mogen kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap, echter in geen geval leiden tot verschillen in premies en uitkeringen voor individuele personen. Nu heeft de onderhavige problematiek niet direct betrekking op de hoogte van de premie en de uitkering, maar indirect is dat wel het geval: het gaat immers om een maatregel die er toe leidt dat een verzekerde wel de volledige premie moet betalen maar tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof de bijbehorende uitkering tegen minder gunstige voorwaarden ontvangt.


Beoordeling van het verzoek


3.7

In het onderhavige geval hanteert verweerster na wijziging van de eigen risicotermijn de termijn met de langste duur indien de eigen risicotermijn in de twee jaren voorafgaande aan de vermoedelijke bevallingsdatum is gewijzigd.

De vraag moet worden beantwoord of verweerster door het hanteren van deze bepaling uit de polisvoorwaarden, hetgeen in feite neerkomt op een wachttijd van twee jaar alvorens de nieuwe eigen risicotermijn van een maand geldt, jegens verzoekster onderscheid maakt naar geslacht.


3.8

De Commissie gaat allereerst in op de suggestie van verweerster dat er een (theoretische) mogelijkheid is dat verzoekster wist dat zij zwanger was.


3.9
Ingevolge artikel 7:925, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een verzekering een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van een premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen. Bij het sluiten van de overeenkomst dient er voor partijen geen zekerheid te bestaan dat het voorval zich voor zal doen, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of tevens hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. Eén van de essentiële onderdelen van een verzekeringsovereenkomst is derhalve dat er bij het sluiten van de overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat over het moment waarop enige uitkering moet worden gedaan en tot welk bedrag, en evenmin zekerheid over hoelang de overeengekomen premiebetaling zal duren.


3.10

Het feit dat alleen vrouwen zwanger kunnen worden, brengt niet met zich dat een verzekeraar geen consequenties mag verbinden aan het ontbreken van het essentiële kenmerk van de verzekering, te weten onzekerheid (vergelijk CGB 13 oktober 2005, oordeel 2005-186). De Commissie heeft dan ook eerder vastgesteld dat een verzekeraar die weigert een zwangerschapsuitkering te verstrekken aan een vrouw die bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst al zwanger was, geen onderscheid maakt in de zin van de AWGB omdat dit besluit niet is gebaseerd op de zwangerschap, maar op het ontbreken van (voldoende) onzekerheid (CGB 17 maart 2006, oordeel 2006-44).


3.11

Deze situatie zou zich ook kunnen voordoen bij de wijziging van de verzekeringsvoorwaarden door verzoekster. De Commissie overweegt hierover het volgende. Verzoekster stelt dat zij nog niet wist dat ze zwanger was toen zij de wijziging aanvroeg. Verzoekster voert hierbij aan dat zij in de zomer van 2005 contact heeft opgenomen met verweerster om te overleggen over haar polisvoorwaarden. Toen zij vernam dat de hogere premie en de langere risicotermijn samen bleken te hangen met haar lengte-gewicht verhouding, bracht ze in dat ze was afgevallen.


3.12

Verweerster stelt niet dat verzoekster wist dat zij zwanger was, maar beroept zich wel op de theoretische mogelijkheid daarvan. Om calculerend handelen dan wel oneigenlijk gebruik van de verzekering door (toekomstig) verzekerden te voorkomen is de wachttijd in artikel 5 van de polisvoorwaarden gehanteerd. Immers, door met het oog op een beoogde – waarschijnlijke of zelfs reeds bestaande – zwangerschap de eigen risicotermijn te verlagen, kan een zwangerschapsuitkering ex artikel 5 worden verkregen gedurende een langere periode dan tussen partijen daarvoor was overeengekomen.


3.13

Nu verweerster haar verweer beperkt tot de (theoretische) mogelijkheid dat verzoekster wist dat zij zwanger was bij de aanvraag van de wijziging en bovendien de eerste actie van verzoekster ten aanzien wijziging van de eigen risicotermijn met zekerheid dateert van voor het moment dat sprake is van een theoretische mogelijkheid, is van misbruik of oneigenlijk gebruik in de onderhavige casus geen sprake. Derhalve zal de Commissie beoordelen of sprake is van onderscheid.


Onderscheid


3.14

Ingevolge artikel 10 AWGB dient degene die meent dat in zijn nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aan voeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden. Als hij daarin slaagt, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.


3.15

Verzoekster voert aan dat verweerster in artikel 5, onderdeel c, van de polisvoorwaarden in geval van een uitkering wegens zwangerschap een langere eigen risicotermijn aanhoudt dan in geval van uitkering wegens arbeidsongeschiktheid vanwege een andere reden. Zij wijst er op dat de Commissie al meerdere malen heeft uitgesproken dat er sprake is van verboden onderscheid op grond van geslacht als een verzekeraar ingeval van arbeidsongeschiktheid wegens zwangerschap, andere criteria hanteert ter bepaling van de aanspraak op en de hoogte van een uitkering dan ingeval van arbeidsongeschiktheid vanwege andere redenen. Verzoekster noemt in dat verband oordeel 2002-76 van de Commissie (CGB 25 juni 2002).



3.16

Verzoekster stelt verder dat verweerster misbruik kan bestrijden op dezelfde manier als waarop zij dat doet indien geen sprake is van zwangerschap. Zij vergelijkt de onderhavige casus met een fictieve casus, namelijk de situatie waarin een mannelijke verzekerde die vanwege zijn leeftijd een hogere kans heeft op prostaataandoeningen. Ook deze man is te zwaar en heeft daarom een hogere premie en een langere eigen risicotermijn. Als hij is afgevallen, doet hij, evenals verzoekster, in de zomer van 2005 een verzoek aan verweerster. Dit leidt tot een herkeuring, een poliswijziging, een lagere premie en een eigen risicotermijn van 1 maand. Als hij vervolgens arbeidsongeschikt wordt, geldt het bepaalde zoals in artikel 5, onderdeel c van de polisvoorwaarden niet. De nieuwe korte eigen risicotermijn geldt direct. Artikel 5, onderdeel c van de polisvoorwaarden stelt vrouwen daarom achter bij mannen. In beide gevallen gaat het om een goede verzekeringsnemer: ze hebben acties ondernomen ter verhoging van hun gezondheid en zijn daardoor in een gezondere categorie terechtgekomen.


3.17

De Commissie concludeert dat verzoekster met haar verwijzing naar de polisvoorwaarden feiten heeft aangevoerd die onderscheid op grond van geslacht kunnen doen vermoeden. Het is nu aan verweerster om te bewijzen dat niet in strijd met de AWGB is gehandeld.


3.18

Verweerster stelt allereerst dat zij geen onderscheid maakt op grond van geslacht, aangezien de bijzondere voorwaarden in artikel 5 uitsluitend gelden voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering en derhalve alleen betrekking hebben op vrouwen. Het onderscheid dat wordt gemaakt is dan ook ‘slechts’ onderscheid tussen zwangere vrouwelijke verzekerden die in de twee jaar voorafgaande aan hun bevalling wel verandering hebben aangebracht in hun verzekering, en zwangere vrouwelijke verzekerden voor wie de verzekeringssituatie gedurende twee jaar voorafgaand aan hun bevalling ongewijzigd is gebleven.


3.19

De Commissie overweegt dat onder direct onderscheid op grond van geslacht ingevolge het tweede lid van artikel 1 mede wordt begrepen onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. De bijzondere voorwaarden die verweerster exclusief stelt voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering, benadelen vrouwen op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.


3.20

De Commissie overweegt voorts dat de definitie van arbeidsongeschiktheid zoals die door de meeste verzekeraars wordt gehanteerd, in dit verband een belangrijke rol speelt. In de polisvoorwaarden is veelal bepaald dat uitsluitend sprake is van arbeidsongeschiktheid indien er in relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn functioneren. De verzekeraars stellen dat zwangerschap niet valt onder deze definitie van ziekte of ongeval en derhalve is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid. Verzekeraars concluderen hieruit dat zij aan de toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling andere voorwaarden mogen stellen dan aan een uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid.


3.21

Ook verweerster hanteert een definitie van arbeidsongeschiktheid (zie onder 2.2) waarmee zij – behoudens bijzondere omstandigheden die wel vallen onder arbeidsongeschiktheid in de zin van haar definitie – uitsluit dat in de periode rond de bevalling sprake is van arbeidsongeschiktheid (vergelijk CGB 17 maart 2006, oordeel 2004-44). Zowel ziekte als zwangerschap leiden echter feitelijk tot een situatie waarin een vrouw niet geschikt is om arbeid te verrichten. Het is moeilijk denkbaar dat vrouwen in de laatste fase van de zwangerschap, op het moment van bevallen en in de periode direct daarna, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, arbeidsgeschikt zijn. De uitkering in verband met zwangerschap en bevalling dient derhalve te worden gezien als onderdeel van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en te worden verstrekt onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de voorwaarden die gelden bij het verstrekken van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook het door verzoekster aangedragen voorbeeld komt hiermee overeen.


3.22

In de lijn van haar oordeel 2006-44, stelt de Commissie vast dat het particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeraars niet is toegestaan een definitie van arbeidsongeschiktheid te hanteren, die zwangerschap uitsluit (CGB 17 maart 2006, oordeel 2006-44).


3.23

Voorts voert verweerster aan dat de bescherming die vrouwen genieten in het kader van de AWGB in verband met zwangerschap en bevalling, niet zo ver kan voeren dat zij leidt tot de mogelijkheid voor (zwangere) vrouwen om calculerend te handelen of door misbruik of oneigenlijk gebruik te maken van een verzekering, dan wel een evenement te verzekeren in strijd met de beginselen van het verzekeringsrecht zoals neergelegd in artikel 7:925 (zie onder 3.9)en 7:952 BW (de verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt).
Volgens verweerster geldt dit temeer waar het gaat om een extra voorziening, die nu juist in de verzekering is opgenomen teneinde voor zwangere vrouwelijke verzekerden behalve in een uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid ook te voorzien in een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling en derhalve ten gunste van vrouwen.


3.24

Voor zover verweerster bedoelt te zeggen dat vrouwen meer profijt hebben van de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan mannen, omdat alleen zij zwanger kunnen worden en alleen zij aanspraak kunnen maken op een zwangerschapsuitkering, overweegt de Commissie het volgende. Door het verstrekken van een zwangerschapsuitkering in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, voldoet een arbeidsongeschiktheidsverzekeraar aan de eisen die de gelijkebehandelingswetgeving stelt.
Wat betreft inkomenszekerheid hebben vrouwen immers een nadeel dat mannen niet hebben, namelijk het tijdelijk niet kunnen werken vanwege zwangerschap. Het toekennen van een zwangerschapsuitkering is dan ook niet te beschouwen als een extra voordeel, maar als het opheffen van een nadeel dat vrouwen in verband met inkomenszekerheid hebben (CGB 24 november 2006, oordeel 2006-232).


3.25

Verweerster wijst er verder op dat artikel 5, onderdeel c, van de polisvoorwaarden voor vrouwen gunstiger is dan artikel 18 van de polisvoorwaarden (onder meer situaties waarin sprake is van opzet of grove schuld) en artikel 7:928 BW (mededelingsplicht) op grond waarvan in het geheel geen geld wordt uitgekeerd. De Commissie kan verweerster hierin niet volgen, aangezien het de Commissie niet duidelijk is geworden wat het verband is tussen deze artikelen en de onderhavige zaak. Het voert te ver om bij een zwangerschap te spreken over opzet of grove schuld en artikel 7:929 BW heeft betrekking op de medelingsplicht die geldt vóór het sluiten van de overeenkomst. Nu het gaat om wijziging van de overeenkomst, is deze plicht niet aan de orde.


3.26

De gelijkebehandelingswetgeving staat er niet aan in de weg dat verzekeraars maatregelen nemen ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik (onder meer CGB 15 juli 1987, oordeel 1997-08; CGB 25 juni 2002, oordeel 2002-76; CGB 29 april 2004, oordeel 2004-44, CGB 24 november 2006, oordeel 2006-232). De onderhavige voorzorgsmaatregel bij wijziging in de voorwaarden is evenwel uitsluitend gericht op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik door (zwangere) vrouwen en niet tegen andere mogelijke vormen van misbruik. Zelfs zouden positieve acties ter verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekeringnemer hierdoor kunnen worden ontmoedigd of in ieder geval niet worden gestimuleerd.


3.27

Tenslotte vergelijkt verweerster de wachttijd met de wachttijd die geldt bij levensverzekeringen als de verzekerde binnen twee jaar na het aangaan van de verzekering door zelfdoding overlijdt en de wachttijd die bij rechtsbijstandverzekeringen geldt voor het verlenen van rechtsbijstand bij arbeidsconflicten.


3.28

De Commissie overweegt dat het in beide gevallen echter gaat om de wachttijd bij sluiten van de overeenkomst en niet om een wijziging daarvan. In de onderhavige zaak gaat niet om het (opnieuw) sluiten van de overeenkomst maar om het wijzigen van de voorwaarden. Verweerster beroept zich immers op artikel 5, onderdeel c van de polisvoorwaarden en niet op de algemene wachttijd die zij na het sluiten van de overeenkomst hanteert voor een zwangerschapsuitkering.


Conclusie


3.29

Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie dat verweerster er niet in is geslaagd om te bewijzen dat niet in strijd met de AWGB is gehandeld. Derhalve heeft verweerster jegens verzoekster onderscheid naar geslacht gemaakt in de zin van de AWGB, door een vorm van wachttijd te hanteren bij de wijziging van de polisvoorwaarde met betrekking tot de eigen risicotermijn. Gelet op de bepaling in artikel 1, tweede lid, AWGB moet dit worden aangemerkt als een vorm van direct onderscheid. Aangezien de AWGB voor dit onderscheid geen uitzonderingen kent, is het onderscheid dat verweerster heeft gemaakt verboden.

4 Oordeel


4.1

De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat ….. onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht jegens mevrouw X door, overeenkomstig de polisvoorwaarden met betrekking tot de zwangerschapsuitkering, een verkorting van de eigen risicotermijn niet eerder dan twee jaar na de wijziging te doen ingaan en in de tussentijd de langere eigen risicotermijn aan te houden.


Aldus gegeven te Utrecht op 17 april 2007 door mr. M.M. van der Burg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, secretaris.

Rechters

mr. M.M. van der Burg,