Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 januari 2009

Instantie

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Samenvatting

Gesteld was dat middelenvereiste bij gezinsvorming vrouwen indirect discrimineert. Uitspraak: hoger beroep ongegrond, omdat betrokkene ook niet aan minder strenge inkomenseis bij gezinshereniging had kunnen voldoen.
De vreemdeling stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van discriminatie, nu voor het hanteren van het middelenvereiste en de mogelijk nadelige effecten die dit voor jonge alleenstaande moeders in verhouding tot mannen tot gevolg heeft, een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. Ook indien moet worden aangenomen dat deze klacht terecht is voorgedragen, kan deze niet tot het ermee beoogde doel leiden nu niet is gebleken dat het inkomen van de hoofdpersoon, bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, voldoet aan de minder strenge inkomensnorm van art. 3.74 onder a, en art. 3.22 lid 1 sub a Vb 2000.

Volledige tekst

Uitspraak:

Partijen:
A., appellant,
tegen
de uitspraak in zaak nr. AWB 07/35134 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, zp Utrecht, van 7 maart 2008 in het geding tussen
A.,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2007 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) een aanvraag van […] (hierna: de vreemdeling) om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht (niet opgenomen; red.).

Bij uitspraak van 7 maart 2008, verzonden op 13 maart 2008, heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht (niet opgenomen; red.).

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht (niet opgenomen; red.).

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 4 december 2008 heeft de Afdeling de vreemdeling om een nadere toelichting gevraagd. De vreemdeling heeft bij brief van 16 december 2008 een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a.

Ingevolge artikel 3.22, tweede lid, wordt ingeval van gezinsvorming de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: de Wml), met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Ingevolge artikel 3.74, aanhef en onder a, zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedoelde middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld.

Ingevolge artikel 3.74, aanhef en onder d, zijn vorenbedoelde middelen van bestaan bij gezinsvorming voldoende indien het netto-inkomen gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wml, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

2.2. Ook indien moet worden aangenomen dat de klacht in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, kort weergegeven, geen sprake is van discriminatie, nu voor het hanteren van het middelenvereiste en de mogelijk nadelige effecten die dit voor jonge alleenstaande moeders in verhouding tot mannen tot gevolg heeft, een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat, terecht is voorgedragen, kan deze niet tot het ermee beoogde doel leiden, omdat niet is gebleken dat het inkomen van de hoofdpersoon, bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, voldoet aan de in artikel 3.74, aanhef en onder a, en artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 neergelegde inkomensnorm.

De eerste grief faalt.

2.3. Hetgeen in de tweede grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.

2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.

Rechters

Van der Spoel, Schuyt, Sevenster