Brief aan Tweede Kamer over strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel, 1 oktober 2015

TK WV strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34 091)

Aan de voorzitter en leden van de Commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer
Postbus 20018
2500 EA ‘s-Gravenhage
Datum : 1 oktober 2015
Onderwerp: Wetsvoorstel strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel
Geachte Kamerleden,
De komende week behandelt u plenair het Initiatiefwetsvoorstel Strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34 091).
De Vereniging Vrouw en Recht heeft ernstige twijfels over de toegevoegde waarde van strafbaarstelling, de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het onderhavige wetsvoorstel, vooral de strafbaarstelling van de grond “redelijkerwijs hadden moeten vermoeden”. Tegelijkertijd maken wij ons ernstig zorgen over ongewenste negatieve neveneffecten, zoals verdere criminalisering van de sector en de extra belasting van slachtoffers van mensenhandel.
Toegevoegde waarde?
De doelstelling van het wetsvoorstel is om uitbuiting/misbruik van sekswerkers die slachtoffer zijn van mensenhandel tegen te gaan. De VVR onderschrijft deze doelstelling. Jarenlange ervaring doet ons echter twijfelen aan de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel in de (gemeenschappelijke) strijd tegen dwang, misstanden en misbruik van sekswerkers die slachtoffer zijn van mensenhandel. De VVR vreest dat deze repressieve methode eerder een afname van de bereidheid van klanten om misstanden te melden teweeg zal brengen, dan een toename.
Inzetten op bewustwording van klanten omtrent uitbuiting en dwang en de mogelijkheid om anoniem te melden, biedt veel ruimte. Terecht wijzen in de M.v.A. de indieners er op dat de campagne ‘Meld misdaad anoniem’ veel meldingen heeft opgeleverd. Bovendien blijkt uit een recent onderzoek van de GGD Amsterdam1 van eind 2014 dat bijna 70 % van de klanten zich verantwoordelijk voor misstanden in de prostitutiesector. Bijna driekwart noemt ‘de klant’ als een van de verantwoordelijke partijen voor het melden van misstanden. Van de klanten is ruim veertig procent bereid om melding te doen van misstanden. Als de meest belemmerende factoren om te melden worden genoemd:
– Gebrek aan eenduidige en betrouwbare informatie over misstanden;
– Onvoldoende vertrouwen in de eigen oordeelsvorming;
– Stigmatisering vanuit de overheid;
– Wantrouwen in de aanpak van misstanden.
Klanten noemen ook bevorderende factoren ten aanzien van melden:
– Garantie op anonimiteit en veiligheid;
– Gemak en laagdrempeligheid bij melden;
– Transparantie over het proces van afhandeling van meldingen.
Een aanzienlijk deel van de klanten is dus bereid om misstanden te melden, maar tegelijkertijd bestaan hiervoor ook drempels. Deze worden ongetwijfeld hoger als het voor de klant onduidelijk is of hij zelf al dan niet kan worden vervolgd. Strafbaarstelling op grond van het criterium ‘had moeten vermoeden’ werkt hieraan op z’n zachtst gezegd niet mee!
Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid strafbaarstelling op grond van “redelijkerwijs moeten vermoeden”?
Indien een klant werkelijk weet dat betrokkene onder dwang werkt, kan hij reeds nu vervolgd worden, als daaraan prioriteit wordt gegeven. Om dit te verduidelijken en zeker te stellen, zou een strafbaarstelling in geval van opzet ons inziens acceptabel zijn.
Daarentegen levert het criterium “redelijkerwijs had moeten vermoeden” ons inziens – en ook naar de mening van de Raad van State – grote problemen op. Waar de voorbeelden misschien duidelijk zijn, is de praktijk een stuk weerbarstiger. Veel van de signalen die in de MvT op het wetsvoorstel genoemd worden – en velen van u hebben in het Verslag ook hier naar gevraagd – zijn zo algemeen dat zij op elke sekswerker (en in feite op elke zzp’er) kunnen slaan: online adverteren, werven via mond-op-mond reclame, thuis ontvangen, emoties van verdriet of afkeer laten zien, een blauwe plek hebben. Talloze sekswerkers adverteren via internet of krijgen klanten via mondop-mond reclame, net als iedereen vallen ze wel eens van de trap, en zeker in langdurige relaties met klanten kunnen ook sekswerkers wel eens privé emoties als verdriet of afkeer laten zien. Niet verwonderlijk is dat de antwoorden in de M.v.A hierover geen duidelijkheid bieden. De rechter moet maar beslissen. De onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid die dit oplevert is ons inziens ook in strijd met de eis die op basis van het legaliteitsbeginsel aan strafwetgeving kan worden gesteld, in casu dat kenbaar moet zijn welk gedrag strafbaar is. Bovendien lopen de meeste slachtoffers van mensenhandel niet te koop met hun situatie om meerdere redenen: angst voor represaille maatregelen van hun uitbuiters (een bekende strategie van mensenhandelaren is het inzetten van ‘fake’ klanten om te controleren of hun slachtoffers zich wel “gedragen”), schaamte, het gevoel dat het hun eigen schuld is, angst voor de consequenties als bekend wordt dat zij in de prostitutie werken, en bij buitenlandse slachtoffers angst voor uitzetting. Dat maakt het buitengewoon moeilijk voor derden, inclusief doorgewinterde hulpverleners en politie, om de situatie adequaat in te schatten. Zo bleven bijv. in de zogenoemde ‘Sneep-zaak’ een aantal slachtoffers tot het einde toe hun slachtofferschap ontkennen, ondanks overtuigend bewijs uit bijv. telefoontaps.
Dit wordt ook aangevoerd als reden door de Finse rapporteur mensenhandel om te constateren dat een vergelijkbaar artikel in de Finse wetgeving niet behulpzaam is om mensenhandel tegen te gaan en de slachtoffers te beschermen:
“Because of the above a partial ban on buying sex is not at all very suited to human trafficking situations, being insufficient for preventing or curbing human trafficking for the purpose of sexual exploitation or for protecting victims of the sex trade effectively”.2
Zij verbindt hieraan de conclusie dat klanten van sekswerkers in het algemeen strafbaar gesteld zouden moeten worden. Een lijn die spoort met de Finse doelstelling en niet met de Nederlandse. In het betrokken artikel3 gaat het niet alleen – of zelfs niet zozeer – om de bescherming van slachtoffers van mensenhandel, maar vooral om “to reduce the demand for paid sex”. Dit staat haaks op het Nederlandse beleid en is een volstrekt andere inzet.
Overigens kent ook het Finse artikel de figuur van “probable intent”, d.w.z. “that the buyer had considered it quite probable that the person selling sexual services was either a victim of procuring or human trafficking”.4 Het aantal mensenhandel strafzaken in Finland is trouwens extreem klein. Datzelfde geldt voor het aantal zaken m.b.t. “exploitation of a victim of prostitution”.
Ongewenste neveneffecten
Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het bewust maken van klanten van sekswerkers van mogelijke misstanden, onder andere via de campagnes van ‘Meld Misdaad Anoniem’. Dit heeft – zoals gememoreerd – tot een toename van het aantal meldingen geleid en daaruit voortvloeiende strafrechtelijke onderzoeken.
Wij zijn het eens met de constatering dat klanten een belangrijke bron van signalering en van hulp kunnen zijn voor sekswerkers die onder dwang werken. Zoals genoemd kan strafbaarstelling echter in plaats van aanmoediging een averechts effect hebben: uit angst zelf strafbaar te zijn zullen klanten minder snel geneigd zijn melding te doen, zeker als zij achteraf tot de conclusie komen dat er wellicht toch iets mis zat. Bovendien zijn signalen niet zo eenduidig als de MvT suggereert: soms wordt pas in een langdurig contact met een sekswerker duidelijk dat betrokkene onder dwang werkt. De meeste slachtoffers hebben immers goede redenen om dit te verbergen. De vraag is of de klant in zo’n situatie nog bereid is de sekswerker te helpen, nu hij daarmee zelf strafvervolging riskeert. Hij is immers wel een seksuele relatie met de betrokken sekswerker aangegaan.
Een benadering van klanten als partners in de strijd tegen misstanden in de prostitutie lijkt vruchtbaarder dan bedreiging met strafvervolging. Wij zijn er van overtuigd dat deze benadering zeker nog verbeterd kan worden, m.n. door een intensievere samenwerking met sekswerkers die immers de meest deskundigen op het gebied van prostitutie en klanten zijn.
Verdere criminalisering
Daarnaast draagt het wetsvoorstel bij aan de verdere criminalisering van de sector, zeker nu het zich uitsluitend richt op mensenhandel in de prostitutie en andere sectoren die gevoelig zijn voor mensenhandel buiten beschouwing laat. Daarbij willen wij ook wijzen op de recente positie van Amnesty International die op grond van uitgebreid onderzoek en consultaties tot de conclusie komen dat decriminalisering van sekswerk een essentiële voorwaarde is om de mensenrechten van sekswerkers te beschermen. In het algemeen kan gesteld worden dat maatregelen die bijdragen aan de (verdere) stigmatisering en marginalisering van sekswerkers een negatief effect hebben op hun bescherming tegen dwang en geweld.
Extra belasting voor slachtoffers
Tenslotte maken wij ons zorgen over de extra belasting die strafbaarstelling en vervolging van klanten voor slachtoffers van mensenhandel met zich meebrengt. In de praktijk zal dit betekenen dat slachtoffers niet alleen moeten getuigen tegen hun handelaren, maar ook tegen hun klanten, misschien zelfs tegen een klant die hen geholpen heeft. Het mag algemeen bekend worden verondersteld dat strafzaken extreem belastend voor slachtoffers zijn, met alle risico’s van secundaire traumatisering van dien. Vraag is of je dit slachtoffers aan wil doen.
Consultatie sekswerkers
Voor het wetsvoorstel zijn verschillende partijen geconsulteerd. De grote afwezigen zijn hier echter de sekswerkers zelf. Ons inziens zijn zij de eersten die belang hebben bij een sector zonder misstanden. Vanuit sekswerkers zelf zijn er om meerdere redenen grote bezwaren tegen het wetsontwerp (zie bijv. de reactie van Proud, de nieuwe organisatie van sekswerkers). Onder invloed van de discussies over mensenhandel is de sector de afgelopen jaren steeds sterker gestigmatiseerd, hetgeen een grote neerslag heeft op hun maatschappelijke positie.
Te beperkte strafbaarstelling van mensenhandel
Tenslotte vragen wij ons, met de NVvR, af waarom niet gekozen is voor een bredere strafbaarstelling van afnemers van diensten of producten die het gevolg zijn van uitbuiting en mensenhandel. Op dit moment zijn weliswaar de meeste signalen (nog) afkomstig uit de prostitutiesector, maar met de toegenomen aandacht voor mensenhandel en uitbuiting in andere  4 sectoren neemt het bewustzijn en signalen van uitbuiting in andere sectoren toe. Wij verwachten dat deze trend zich door zal zetten, daarbij in aanmerking nemend dat de aandacht voor mensenhandel in andere sectoren dan prostitutie van veel recenter datum is. Door de prostitutiesector uit te zonderen wordt het stigma op prostitutie versterkt. Dit heeft een direct negatief effect op de maatschappelijke positie van sekswerkers, maakt hen kwetsbaarder voor misbruik en andere misstanden en verhoogt de drempel voor aangifte. Wanneer gekozen wordt voor strafbaarstelling van de vraagzijde, dient dit ons inziens voor alle vormen van mensenhandel te gelden.
Conclusie
Al met al concludeert de VVR dat
• de effectiviteit van het wetsvoorstel minimaal zal zijn
• andere methodes om bij klanten het bewustzijn van misstanden en het melden hiervan te bevorderen meer positieve effecten zullen opleveren
• er ernstige vraagtekens zijn te zetten vanwege de ongewenste neveneffecten, zoals de criminalisering van de sector en de extra belasting van slachtoffers van mensenhandel die u juist wenst te beschermen
• de strafbaarstelling op grond van ‘het hadden moeten vermoeden’ uit strafrechtelijk oogpunt onjuist is en ook niet handhaafbaar is en dus moet worden geschrapt Anders wordt het paard achter de wagen gespannen.

Met vriendelijke groet,
namens de Vereniging Vrouw en Recht,
Mieke van der Burg, Voorzitter

Noten:
1. ‘In gesprek met de klant’; een onderzoek naar klanten van prostituees en hun rol bij de aanpak van misstanden. GGD Amsterdam (E&G reeks 2014/3; ISBN: 978-90-5348-226-1)
2. National Rapporteur on Trafficking in Human Beings, Report 2014, Publication 16, Ombudsman for Minorities, Helsinki 2014, p. 102. 3 Het betreffende artikel “ Exploitation of a victim of prostitution” luidt: “A person who, by promising or giving remuneration involving direct economic benefit, induces a person referred to as victim in section 9 or 9a in Chapter 25, section 3 of 3a to engage in sexual intercourse or in a comparable sexual act shall be sentenced, unless the act is punishable pursuant to section 8a, for exploitation of a victim of prostitution to a fine o imprisonment for at most six months”. 4 Supreme Court, 2012:66, Report Finnish National Rapporteur on Trafficking, p. 100.