De CRvB oordeelde op 31 januari 2018 dat als een werkneemster tijdens de borstvoedingsperiode niet kan werken wegens schadelijke stoffen er recht is op een verlengde bevallingsuitkering zoals bedoeld in Art. 29a vierde lid van de ziekte wet.
Betrokkene werkte als operator in een productiehal waar ze in aanraking kwam met chemische stoffen die via de moedermelk schadelijk kunnen zijn voor haar kind.
Het UWV had de verlengde uitkering geweigerd en de werkgever had bezwaar aangetekend en beroep in gesteld.
De CRvB vond onder meer dat de werkgever voldoende had aangetoond geen vervangend werk voorhanden te hebben.
Met het subsidiaire standpunt van het UWV dat de ziekmelding niet aansluitend aan de Wazo-uitkering heeft plaatsgevonden maar pas na de vakantie van betrokkene, maakte de CRvB korte metten en wees op de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5922. In die uitspraak ging het om een werkneemster die aansluitend aan haar bevallingsverlof conform de cao (Voortgezet Onderwijs) vakantieverlof had opgenomen voordat de werkgever haar ziek meldde bij het UWV in verband met de bevalling. Geoordeeld is in die zaak dat uit het opnemen van vakantieverlof niet zonder meer volgt dat de werkneemster in die periode geschikt was om haar arbeid te verrichten en dat om die reden geen sprake was van ongeschiktheid tot werken direct in aansluiting op het zwangerschaps- en bevallingsverlof. In nieuwe zaak heeft hetzelfde te gelden.