Ook nieuwe wet helpt oproepkracht niet verder
Het oproepcontract is de laatste vijftien jaar populair geworden. De oproepkracht weet van tevoren niet hoeveel uren hij of zij zal werken. Je krijgt loon na feitelijk werken. In de horeca, de detail- en groothandel en de zorgsector wordt veel met oproepcontracten gewerkt. In 2003 waren er 443 duizend oproepkrachten. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn dat er nu 940 duizend. Dat is 10,5 procent van de beroepsbevolking. Intussen verslechtert het oproepwerk: onderzoekers van TNO constateerden dit jaar dat oproepkrachten harder en sneller moeten werken dan vaste werknemers, aanzienlijk vaker in ploegendiensten, en dat ze fysiek zwaarder worden belast. Ook lopen ze vaker het risico hun baan te verliezen.
De wetgever heeft oog voor de positie van oproepkrachten. De mogelijkheden om een oproepcontract te sluiten zijn drastisch ingeperkt met de invoering van de wet Werk en Zekerheid in 2015. Sindsdien kan alleen voor de eerste zes maanden van een arbeidsovereenkomst op basis van een oproepcontract worden gewerkt. Daarna is dit alleen beperkt mogelijk. Niettemin is het aantal oproepcontracten gestegen. De enige conclusie is dat veel werkgevers de wet niet naleven en oproepcontracten afsluiten die in strijd zijn met de wet. Opmerkelijk genoeg is dit voortdurend verzwegen in de halfjaarlijkse evaluaties van de wet Werk en Zekerheid. Kennelijk knijpt de regering een oogje dicht voor deze wetsontduiking.
Met de wet Arbeidsmarkt in balans komt de huidige regering met nieuwe beschermende bepalingen voor oproepwerknemers, als aanvulling op de bestaande, maar genegeerde, wetgeving. Sympathiek, maar er zijn geen maatregelen getroffen om te controleren of deze de wet ook naleeft. Sterker nog: tijdens de parlementaire behandeling van de wet Arbeidsmarkt in Balans is het gebrek aan handhaving van de bestaande regelgeving helemaal niet aan de orde gesteld. Niet door de regering, niet door de volksvertegenwoordiging en evenmin door de arbeidsrechtelijke deskundigen die tijdens de parlementaire behandeling zijn gehoord.
Absurde zienswijze
De Raad van State betwijfelt of werkgevers de nieuwe beschermende bepalingen zullen toepassen: de betrokken werknemers zitten in een kwetsbare en afhankelijke positie. De regering stelt dat in het arbeidsrecht de werknemer zijn werkgever wijst op zijn rechten. Ook gaat de regering ervan uit dat werkgevers zich aan de wet houden. Een absurde zienswijze, zeker gezien de erkend zwakke positie van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Er komt dus aanvullende regelgeving die niet te handhaven is, voor arbeidscontracten die de bestaande regels ontduiken: een stapeling van lekke maatregelen, ten koste van de zwakke oproepkracht. De wetgever moet zorg dragen voor een deugdelijke publiekrechtelijke handhaving door de Inspectie SZW. Minister Koolmees moet hiervoor, in overleg met het parlement, met plannen komen voordat de wet Arbeidsmarkt in Balans in werking treedt.
Eva Cremers-Hartman, zelfstandig arbeidsrechtelijk onderzoeker en publicist te Leiden