Instantie: President Rechtbank Amsterdam, 13 juli 1989

Instantie

President Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Verdachte van verkrachting wordt in kort geding tot een straat- en
contactverbod en tot een voorschot op schadevergoeding veroordeeld.

Op grond van de uitslag van de DNA-test van het sperma en het
bloedmonster van de gedaagde, door het Openbaar Ministerie verricht, is
aannemelijk geworden dat de gedaagde de dader is. In de strafzaak is nog geen
uitspraak gedaan.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE:

Ter terechtzitting van 4 juli 1989 heeft eiseres, hierna S., gesteld en
gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.

Gedaagde, verder J., heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering
van de gevraagde voorziening.

Na verder debat heeft S. de stukken, waaronder pleitnotities en
produkties, overgelegd ter verkrijging van vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING:

1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten en
omstandigheden:

a. In de nacht van 15 op 16 januari 1989 is S. haar dochter M. (13 jaar)
in haar huis te Bussum tijdens een inbraak aangerand door een haar onbekende
man. Hierna is sperma op het dekbed van M. achtergebleven.

b. Na vergelijking door de politie van dit zedendelict, waarvan op 27
januari 1989 aangifte is gedaan, met twee andere zedendelicten in dezelfde
periode in Bussum en Hilversum gepleegd is bij de politie het sterke vermoeden
gerezen dat J. op 21 januari 1989 op heterdaad betrapt bij een insluiping en
vervolgens in hechtenis genomen, deze delicten zou hebben gepleegd.

c. In het kader van het onderzoek naar genoemde zedenmisdrijven heeft
het Openbaar Minsterie een fingerprinting DNA-onderzoek laten verrichten via
het gerechtelijk laboratorium te Rijswijk door Cellmarks Diagnostics te
Engeland aan de hand van een bloedmonster van J. en de veiliggestelde
spermasporen.

d. De uitslag van dit DNA-onderzoek is inmiddels bekend geworden
blijkens volgende proces-verbaal van bevindingen:

Ik, R., brigadier van gemeentepolitie te Bussum, werkzaam bij de
afdeling recherche, verklaar het volgende.

Op dinsdag, 20 juni 1989, deelde de heer L. ingenieur verbonden aan het
gerechtelijk laboratorium te Rijswijk telefonisch mede, dat het verrichtte
DNA-onderzoek in de zaak contra J. had uitgewezen, dat J. met een aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid als dader kon worden aangemerkt.

De uitslag hierover was zojuist vanuit Engeland het Gerechtelijk
Laboratorium binnengekomen.

Over de mate van zekerheid deelde de heer L. mede, dat er een kans van 1
op 75.000.000 bestond dat een ander dader zou kunnen zijn maar dan zou het nog
een naaste verwant van de verdachte moeten zijn.

Een rapport over de verrichtte onderzoeken en uitslagen zal zo spoedig
mogelijk worden nagezonden.

Op ambtseed opgemaakt, te Bussum, op 21 juni 1989,

De verbalisant,

R.

e. Thans is J. wegens ernstige bezwaren opnieuw -hij was eerder terzake
van genoemde zedenmisdrijven in bewaring gesteld van 12 mei tot 15 juni 1989-
in hechtenis genomen.

2. S. vordert thans -kort gezegd- een verbod aan J. om in de gemeente
Bussum te komen, alsook een contactverbod in de ruimste zin van het woord en
daarnaast een voorschot van ƒ 5.000,– op de door haar dochter tengevolge van
het handelen van J. geleden immateriele schade, welke naar haar schatting ƒ
40,000,– bedraagt.

Zij stelt daartoe dat haar dochter in de veilige beslotenheid van haar
bed thuis op weerzinwekkende wijze door J. seksueel is misbruikt, tengevolge
waarvan zij -gelet op haar kwetsbare leeftijd- grote psychische schade heeft
geleden, waarvoor zij een verwerkingsproces van minimaal drie jaren nodig zal
hebben.

Met het gevraagde voorschot kan haar dochter in staat worden gesteld
sociale aktiviteiten te ontplooien, die haar kunnen helpen haar verdriet,
angsten en nachtmerries te boven te komen.

3. J. ontkent de dader te zijn van het seksueel misdrijf dat de dochter
van S. is aangedaan. Dit houdt tevens is, aldus H. dat hij haar ook geen
schade heeft berokkend. Een straatverbod van een dergelijke omvang en
toekenning van een schadevergoeding zijn dan ook in geen enkel opzicht
gerechtvaardigd volgens J.

Daarbij komt dat het spoedeisend belang bij een voorziening ontbreekt,
nu hij in hechtenis zit.

4. Genoemd standpunt van J. omtrent het spoedeisend karakter van de
gevraagde voorziening moet worden verworpen, nu op dit moment, in verband met
de eerdere voorlopige hechtenis voor hetzelfde feit, niet geheel valt uit te
sluiten dat J. op korte termijn in vrijheid gesteld zal worden.

5. Op grond van de uitslag van de DNA-test van het sperma en
bloedmonster van J. als weergegeven onder 1.d is voorshands aannemelijk
geworden dat K. de dader is van het hier bedoelde seksuele misdrijf.

6. Voorts kan op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden,
waaronder mede begrepen de overgelegde verklaring van de maatschappelijk
werkster N. d.d. 29 juni 1989 op voorhand worden aangenomen dat de aanranding
in de nacht van 15 op 16 januari 1989 duidelijke psychische schade bij M.
teweeg heeft gebracht, welke niet alleen een omvangrijke straat- en
contactverbod voor langere duur, doch tevens een financiele genoegdoening
rechtvaardigt, aangezien deze schade redelijkerwijs voortvloeit uit het
bedriegende contact met J. en M. daardoor ernstig in haar persoon is
aangetast.

7. Deze schadeloosstelling zou ertoe kunnen bijdragen dat zij het haar
overkomene sneller kan verwerken door van een rustgevende vakantie te
genieten, alsook -afleiding brengende- sociale aktiviteiten en liefhebberijen
te ontwikkelen.

Rekening houdend met de aard van de verweten gedragingen en met het feit
dat onbetwist is gebleven dat het gevorderde voorschot in het financiele
bereik van J. ligt, komt de hoogte van het gevorderde voorschot redelijk
voor.

Dit bedrag geldt als voorschot ter nadere verrekening met hetgeen J. ten
gronde zal blijken verschuldigd te zijn.

8. J. dient in de kosten van het geding te worden veroordeeld nu hij in
het ongelijk gesteld is.

BESLISSING:

1. Verbiedt J. gedurende een periode van tweeenhalf jaar na betekening
van dit vonnis

a. zich te bevinden in de gemeente Bussum;

b. contact op te nemen met S. dochter M. in persoon, schriftelijk,
telefonisch dan wel via derden, een en ander op straffe van een dwangsom van
ƒ 500,– voor iedere overtreding van een van deze verboden en met machtiging
op S. om deze verboden zonodig met behulp van de sterke arm te handhaven.

2. Veroordeelt J. tot voldoening aan S. van ƒ 5.000,– (vijfduizend
gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni
1989 tot aan de dag van voldoening.

3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

4. Veroordeelt J. in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan
de zijde van S. gevallen en te voldoen als volgt:

– aan S.:

f.62,50 wegens de bij haar gevallen kosten van vastrecht,

– aan de griffier van deze rechtbank:

f.187,50 wegens het overige vastrecht,

ƒ 77,60 wegens exploitkosten en

f.700,– wegens procureurssalaris.

Rechters

Mr J.M. Vrakking