Instantie: Rechtbank Arnhem, 11 mei 1989

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Vader heeft nadat de relatie tussen de ouders was verbroken, ontucht
gepleegd met zijn dochter. De moeder eist nu ƒ 100.000,– (im)materiele
schadevergoeding

Materiele schade, te weten het verlies van verdiencapaciteit, is
onvoldoende aannemelijk gemaakt. Naar huidige maatschappelijke opvattingen
is het van algemene bekendheid dat het plegen van ontucht met minderjarigen
zeer waarschijnlijk sporen nalaat in de psychische ontwikkeling van de
betrokken minderjarige

Omdat het in dit geval niet verstandig is de dochter door een psycholoog
te laten onderzoeken (de dochter brengt het voorval niet meer ter sprake) komt
de rechtbank, alles tegen elkaar afwegende, naar redelijkheid en billijkheid
tot een waardering van de door de dochter geleden en nog te lijden immateriele
schade op een bedrag van ƒ 5.000,–

Er is hoger beroep ingesteld

Volledige tekst

Gezien de stukken, waaronder een authentiek afschrift van het vonnis
gewezen door deze rechtbank op 12 januari 1989

Partijen worden -verder aangeduid als X. en Z.

Het verloop van de procedure

Hier wordt verwezen naar bovengenoemd vonnis

Bij dat vonnis is de zaak naar de rol verwezen

Daarop heeft X. een akte genomen

Ten slotte heeft X. haar procesdossier aan de rechtbank overgelegd en
vonnis gevraagd

Machtiging van de kantonrechter

Ter voldoening aan genoemd tussen vonnis heeft Van Dieten bij akte de
beschikking betreffende de vereiste machtiging van de kantonrechter
overgelegd

De feiten

1. Het meisje Y. is op 8 april 1982 geboren uit de relatie van X en Z.

2. In 1983 is de relatie tussen partijen verbroken

3. X. is voogdes van Y.

4. Na het verbreken van de relatie zijn partijen een bezoekregeling
overeengekomen met betrekking tot Y.

5. In het kader van deze bezoekregeling was Y. op 3 november 1986 bij Z.

6. Op die dag heeft Z. seksuele handelingen verricht met Y.

7. Op 18 november 1986 heeft X. daarvan aangifte gedaan bij de
rijkspolitie te Elst. Het procesverbaal bevindt zich bij de stukken

8. Daarop is Z. op 27 november 1986 aangehouden als verdacht van
overtreding van de artikelen 244 en/of 249 Wetboek van Strafrecht en
vervolgens in verzekering gesteld. De processen-verbaal, het bevel tot
Ç
erzekeringstelling en het bericht van optreden als raadsman krachtens
artikel 40 Wetboek van Strafvordering bevinden zich bij de stukken

De vordering

9. X. stelt dat Z. onrechtmatig heeft gehandeld jegens Y. en dat Y.
daardoor psychisch leed heeft geleden en in de toekomst ook nog zal lijden,
terwijl het zeer aannemelijk is dat er in de toekomst sprake zal zijn van
verlies aan verdiencapaciteit ten gevolge van het onrechtmatig handelen van
Z.

X. meent dat ƒ 100.000,– een redelijke genoegdoening is voor de
schade, die Y. heeft geleden en nog zal lijden

10. Na verandering van eis vordert X. daarom primair: Z. te veroordelen
om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van ƒ
100.000,–, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1
februari 1987 tot en met de dag der algehele voldoening;

Subsidiair: die beslissing te geven welke de rechtbank in goede justitie
meent te moeten nemen

Voorts vordert X. Z. te veroordelen in de kosten van deze procedure

Het verweer

11. Z. erkent seksuele handelingen te hebben gepleegd met Y. op 3
november 1986. Hij stelt zich echter op het standpunt dat zijn handelen
jegens Y. niet als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt

Daartoe voert hij aan dat het contact tussen hem en Y. goed was en dat
de omgangsregeling door beiden als prettig werd ervaren. Volgens hem blijkt
ook niet uit de aangifte van X. of uit de contacten die er zijn geweest met
een kinderpsycholoog dat hij lichamelijke en/of geestelijke schade heeft
toegebracht aan Y.

Subsidiair meent Z. dat het gevorderde bedrag van ƒ 100.000,– niet
kan worden toegewezen, nu niet concreet is aangegeven hoe dit schadebedrag is
opgebouwd. De materiele schade, het verlies aan verdiencapaciteit, is
volgens hem op geen enkele wijze aangetoond

De beoordeling

12. De rechtbank acht de door Z. gepleegde seksuele handelingen, waarvan
uit de overgelegde processenverbaal blijkt, wel degelijk onrechtmatig
tegenover Y.. Z. die tegenover de politie heeft verklaard: “Dat alles had
echter natuurlijk niet mogen gebeuren”, ziet dat zelf kennelijk ook wel in.
Z. is dus verplicht tot vergoeding van schade die door deze handelingen is
veroorzaakt

13. In de procedure is onvoldoende gesteld waaruit kan worden afgeleid
dat te verwachten is dat Y. materiele schade heeft geleden of zal lijden
(verdiencapaciteit). Evenmin zijn er aanwijzingen dat Y. bij wat er gebeurd
is schade (beschadiging) aan haar lichaam heeft opgelopen. Het bestaan van
materiele schade is dus onvoldoende aannemelijk geworden

14. Naar huidige maatschappelijke opvattingen is het van algemene
bekendheid dat het plegen van ontucht met minderjarigen zeer waarschijnlijk
sporen nalaat in de psychische ontwikkeling van de betrokken minderjarige

In hoeverre er sprake is van psychische schade moet in elk geval
afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij speelt een aantal faktoren een rol,
zoals de wijze waarop een en ander heeft plaatsgevonden, de leeftijd van het
kind, de (lange) duur, de eventueel zich reeds manifesterende gevolgen en
dergelijke

15. Uit de processen-verbaal blijkt niet dat het gebeurde heeft
plaatsgevonden met geweld of onder bedreiging en ook niet dat Y. het gebeurde
op zich als erg akelig heeft ervaren. X. heeft zelf verklaard dat de
verstandhouding tussen Z. en Y. bijzonder goed was

Ten tijde van het voorval was Y. viereneenhalf jaar

Niet gebleken is dat er voordien ook al sprake is geweest van dergelijke
seksuele handelingen van Z.

16. Rekening houdend met de genoemde faktoren moet worden beoordeeld in
hoeverre Y. leed heeft ondervonden dan wel in de toekomst zal ondervinden.
In dit verband wijst X. erop dat zij het niet in het belang van Y. acht dat
X. daartoe een bewijsopdracht krijgt, omdat dit een onderzoek zou betekenen
door een kinderpsycholoog. Met X. meent de rechtbank dat, nu Y. zelf het
gebeurde kennelijk niet meer ter sprake brengt, het niet verstandig is haar
wederom daarmee te confronteren, waardoor eventueel onnodig leed zou worden
aangebracht

17. Gelet op de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen
hebben plaatsgevonden, de reactie van Y. daarop, de leeftijd van Y. en het
feit dat die handelingen kennelijk een, zij het verre van goed te praten, uit
de hand gelopen situatie betreffen, komt de rechtbank, alles tegen elkaar
afwegende, naar redelijkheid en billijkheid tot een waardering van de door Y.
geleden en nog te lijden immateriele schade op een bedrag van ƒ 5.000,–.
Deze schade moet door Z. worden vergoed

18. Omdat van het bedrag van de vordering van X. slechts een klein
gedeelte wordt toegewezen zullen de proceskosten als na te melden worden
gecompenseerd

De beslissing

De rechtbank,

1. veroordeelt Z. om aan X. te betalen de somma van ƒ 5000,–
(vijfduizend gulden) ter vergoeding van de schade die Y. van X. heeft geleden
en eventueel nog zal lijden ten gevolge van de ontuchtige handelingen van Z.,
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 1987 tot
en met de dag der algehele voldoening

2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten
draagt

Rechters

Mrs. E. van Rossem, M.L. Drabbe en A.D. Merlini-van Zeben