Instantie: Centrale Raad van Beroep, 10 mei 1989

Instantie

Centrale Raad van Beroep

Samenvatting


In deze uitspraak worden twee vragen beantwoord

De eerste vraag is of gedaagde reeds ingaande 27 oktober 1984, toen de
aan haar toegekende WW-uitkering expireerde, recht kon doen gelden op
uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening en wel op grond van
artikel 26 BuPo- Verdrag

De Raad overweegt dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder 1 (oud),
van de WWV strijdt met artikel 26 van het BuPo-Verdrag, maar is naar ’s Raads
oordeel eerst op 23 december 1984 het tijdstip aangebroken waarop aan
laatstgenoemd artikel in de sfeer van de sociale zekerheidswetgeving
rechtstreekse werking niet langer kan worden ontzegd

De tweede vraag is of gedaagde per 23 december 1984 in beginsel
aanspraak kan maken op uitkering ingevolge de WWV gedurende de voor haar
geldende maximum-periode ingevolge artikel 19 van die wet

Vrouwen hebben vanaf 23 december 1984 recht op dezelfde behandeling en
op toepassing van dezelfde regeling als mannen die in een gelijke situatie
verkeren, waarbij die regeling, de WWV, zoals deze luidde zonder de vervallen
kostwinnersbepaling, het referentiekader blijft zolang aan de richtlijn geen
juiste uitvoering is gegeven

In verband met het bepaalde in artikel 13 van de WWV kan het recht op
uitkering ontstaan op een tijdstip gelegen geruime tijd na het intreden van de
werkloosheid en ook na het bereiken van de maximum-duur van de
Werkloosheidswet

De in de WWV neergelegde regeling brengt voorts mee dat een aanvraag om
uitkering tot enig later, de betrokkene meer convenierend, tijdstip kan worden
uitgesteld

In de zaak Dik vergelijkt het Europese Hof de gehuwde vrouw met een man
die voor 23 december 1984 zijn betrekking alsmede zijn recht op WW-uitkering
heeft verloren en voor 23 december 1984 niet in het genot was van een
WWV-uitkering maar daar na die datum wel voor in aanmerking kwam

Een vrouw die zich in een zelfde situatie als die man bevindt heeft
volgens het Hof ingaande 23 december 1984 op dezelfde voet als die man recht
op WWV-uitkering

De Raad is dan ook van oordeel dat gedaagde ingaande 23 december 1984
gedurende de voor haar geldende maximale termijn van twee jaar recht kon doen
gelden op uitkering ingevolge de WWV, indien en voorzover de bepalingen van de
WWV zich daar overigens niet tegen verzetten

Volledige tekst

Rechters

Mr. M.G. de Koning als voorzitter en Mr. C.G. Kasdorp en Mr. M.I. ‘tHooft als leden in tegenwoordigheid van J.F.L. Boermans als griffier