Instantie
Centrale Raad van Beroep
Samenvatting
De Raad van Beroep te Utrecht heeft bij uitspraak van 22 februari 1988
de beslissing genomen dat het College van Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Utrecht ten onrechte aan mevrouw Barten een WWV-uitkering heeft
geweigerd en daarom moet zij alsnog een nadere beslissing nemen met
inachtneming van deze uitspraak. Eiser is hiertegen in beroep gegaan
Tussen partijen is niet meer in geschil dat gedaagde in ieder geval ing
aande 23 december 1984 recht heeft op uitkering ingevolge de Wet
Werkloosheidsvoorziening
De Raad kan en zal zich beperken tot de partijen thans nog verdeeld
houdende vraag of gedaagde ook reeds voor 23 december 1984, te weten ten tijde
van het intreden van haar werkloosheid op 1 augustus 1984, recht heeft op
uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening en wel op grond van het
bepaalde in artikel 26 van het op 19 december 1966 te New York gesloten BuPo-
Verdrag
De Raad van Beroep te Utrecht heeft bepaald dat artikel 26 BuPo- verdrag
zich in beginsel vanaf 11 maart 1979, toen het voor Nederland in werking trad,
leent voor rechtstreekse toepassing
De Centrale Raad is van mening dat in casu het expliciet uitsluiten van
gehuwde vrouwen, tenzij zij aan bepaalde extra vereisten voldoen die niet aan
gehuwde mannen worden gesteld, een directe discriminatie betekent op grond van
geslacht in samenhang met de (echtelijk) status
In de lijn van eerdere uitspraken van de Centrale Raad komt zij ten
aanzien van de hier in het geding zijnde bepaling tot de slotsom dat (niet
eerder dan) op 23 december 1984 het tijdstip is aangebroken, waarop aan
artikel 26 BuPo-Verdrag rechtstreekse werking niet langer kan worden ontzegd
Op uitdrukkelijk verzoek van partijen wil de Raad nog opmerken dat
gedaagde naar zijn oordeel gelet op de onder meer het systeem van de Wet
Werkloosheidsvoorziening, op en na 23 december 1984 in beginsel in aanmerking
komt voor uitkering gedurende de ingevolge artikel 19 WWV voor haar geldende
maximale termijn
Volledige tekst
Rechters
Mr. M.G. de Koning als voorzitter en Mr. C.G. Kasdorp en Mr. M.I. ‘tHooft als leden in tegenwoordigheid van J.F.L. Boermans als griffier