Instantie
President Rechtbank Groningen
Samenvatting
Eiser wil in kort geding laten verbieden dat 1. zijn vriendin een
abortus laat uitvoeren, subsidiair dat de STIMEZO de abortus uitvoert,
op straffe van een dwangsom. De vordering wordt door de President
afgewezen. Ter beoordeling van de rechter staan niet de motieven van de
vrouw, doch slechts de vraag of de besluitvorming conform de in de Wet
afbreking zwangerschap gestelde eisen heeft plaatsgevonden. Een beroep
op artikel 8 lid 1 EVRM kan niet slagen, omdat er voor de geboorte van
het kind geen family life kan bestaan tussen de verwekker en het kind.
Een beroep op het recht op leven (artikel 2 EVRM) en het recht om een
gezin te stichting (artikel 12 EVRM) slaagt evenmin, aangezien deze
rechten dienen te wijken voor het recht van de vrouw om binnen de
grenzen van de Wet afbreking zwangerschap over het eigen lichaam te
beschikken.
Volledige tekst
PROCESGANG
Eiser heeft gedaagden met verlof van de president van deze rechtbank op
26 oktober 1988 gedagvaard om diezelfde dag, des avonds te 19.00 uur, te
verschijnen in kort geding, teneinde te horen eisen:
dat het de president behage bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de
minuut en op alle dagen en uren:
1. gedaagde sub 1 te verbieden tot uitvoering over te gaan van haar
voornemen de ongeboren vrucht, waarvan eiser verwekker is, te laten
wegnemen c.q. weghalen, en haar zwangerschap aldus af te breken;
2. gedaagde sub 2 te verbieden uitvoering te geven aan het verzoek van
gedaagde sub 1 haar ongeboren vrucht te laten wegnemen en aldus haar
zwangerschap af te breken;
3. gedaagden ieder voor zich en/of gezamenlijk te veroordelen tot een
onmiddellijk opeisbare dwangsom ten bedrage van ƒ 100.00,– indien zij
in gebreke blijven het gevorderde sub 1 en 2 na te komen;
4. gedaagden ieder voor zich en/of gezamenlijk te veroordelen in de
kosten van dit geding.
De zaak is in de avond van 26 oktober 1988 te 19.00 uur behandeld. Eiser
verscheen met zijn raadsman mr. Bouwman. Gedaagden verschenen niet. Het
was niet gelukt de dagvaarding tijdig aan hen te betekenen.
Eiser concludeerde conform de dagvaarding van eis, gaf een nadere
toelichting, legde producties over en vroeg vonnis.
Vervolgens deed de president terstond mondeling uitspraak.
MOTIVERING
Gedaagden konden vanwege de korte spanne tijds tussen het uitbrengen van
de dagvaarding en de zitting niet behoorlijk worden gedagvaard. Er kan
geen verstek tegen hen worden verleend. Niettemin is er, gelet op het
belang van de zaak en de spoedeisendheid daarvan, aanleiding om op de
zaak zelf in te gaan. De aard en het geding – een summiere en informele
procedure – laat dat toe.
Voorshands wordt uitgegaan van de juistheid van hetgeen eiser in de
alinea’s 1 tot en met 3 in de dagvaarding aanvoert. Derhalve wordt er
voorshands van uit gegaan dat eiser sinds lange tijd een duurzame
samenlevingsrelatie met gedaagde sub 1, verder te noemen de vrouw,
onderhoudt, dat de vrouw op 7 oktober 1988 heeft medegedeeld dat zij
sedert acht weken zwanger was en dat eiser de verwekker van het kind was
en dat zij, zoals zij op 22 oktober 1988 aan eiser had meegedeeld, op
donderdag 27 oktober 1988 door een arts verbonden aan gedaagde sub 2
(hierna te noemen STIMEZO) de zwangerschap via een abortieve ingreep wil
doen afbreken.
Tevens acht de president op grond van de mededelingen van eiser
aannemelijk, dat eiser er meermalen, in ieder geval op 20, 22 en 24
oktober 1988, bij de vrouw op heeft aangedrongen om de abortus niet te
doen plaatsvinden, doch dat de vrouw steeds bij haar voornemen is
gebleven.
Eiser voert in de eerste plaats een principeel argument aan: het recht
op leven van de door hem verwekte ongeboren vrucht behoort te prevaleren
boven het recht van de aanstaande moeder om die vrucht te doden.
Echter, hoe respectabel dit standpunt ook is, wanneer dit standpunt in
strijd komt met de wet, heeft de wet (behalve voorzover deze in strijd
zou komen met verdragen, waarover hierna meer) voorrang. De wet is
immers onschendbaar en de rechter mag de innerlijke waarde daarvan niet
toetsen.
In casu heeft de wetgever gesproken, en wel in de Wet afbreking
zwangerschap. Deze wet schrijft voor, dat binnen de door de wet
getrokken grenzen de vrouw wel degelijk het recht heeft om de
zwangerschap af te breken. Het recht op leven van de ongeboren vrucht
dient dan te wijken. Aan dit woord van de wetgever moet de rechter zich
conformeren.
Het principiele argument van de eiser kan daarom niet slagen.
Dan voert eiser aan, dat de besluitvorming van de vrouw niet zorgvuldig
genoeg is geweest. Er zou daarom niet voldaan zijn aan de eisen van
artikel 5 van de Wet afbreking zwangerschap, waarin immers wordt
voorschreven dat iedere beslissing tot het afbreken van zwangerschap met
zorgvuldigheid wordt genomen.
In het onderhavige geval zijn de redelijke argumenten van eiser om het
kind te behouden naar het oordeel van eiser ten onrechte door de vrouw
afgewezen.
De Wet afbreking zwangerschap stelt blijkens de memorie van toelichting
voorop, dat het besluit als zodanig om de zwangerschap af te breken
dient te worden overgelaten aan de verantwoordelijkheid van hen, die
rechtstreeks bij de voorbereiding daarvan betrokken zijn, en verstaat
onder die rechtstreeks betrokkenen uitsluitend de vrouw en de arts die
de ingreep zal verrichten. De verwekker beslist niet mee. Als de vrouw
duurzaam met de verwekker samenleeft of heeft samengeleefd mag wel van
de vrouw verwacht worden, dat zij de argumenten van de verwekker
aanhoort en haar overwegingen betrekt en dat zij haar besluit niet
overijld neemt. Dat is in het onderhavige geval echter gebeurd: op 20
oktober 1988 deelde zij mee dat zij abortus wilde doen plaatsvinden en
hoorde zij de argumenten van eiser aan. Op 22 en 24 oktober 1988 heeft
zij eiser wederom de gelegenheid gegeven om zijn visie naar voren te
brengen doch is zij consequent bij haar besluit gebleven. Er is voorts
geen enkele aanwijzing dat de arts van de STIMEZO (een te goeder naam en
faam bekendstaande inrichting) niet conform de eisen van de wet
zorgvuldig de vrouw bij de besluitvorming heeft begeleid. Derhalve mag
worden aangenomen dat er een zorgvuldige besluitvorming heeft
plaatsgevonden en dat artikel 5 van de Wet afbreking zwangerschap niet
is geschonden.
Eigenlijk vindt eiser dat de vrouw bij haar afweging van de motieven om
wel of niet abortus provocatus te doen plaatsvinden een verkeerde keuze
doet. De innerlijke waarde van de motieven van de vrouw staat echter
niet ter beoordeling van de rechter. Ter beoordeling staat slechts, of
de wijze waarop de besluitvorming plaatsvond voldoende zorguldig, dat
wil zeggen niet overijld en na overleg met de arts en met inachtneming
van de door de Wet afbreking zwangerschap gestelde eisen, heeft
plaatsgevonden.
Tenslotte doet eiser een beroep op artikel 8 lid 1 van de Europese
Conventie ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden. Zijns inziens wordt, als de vrouw haar voornemen tot
uitvoering brengt, op het in artikel 8 beschermde recht op “family life”
inbreuk gemaakt.
Deze stelling van eiser gaat niet op. Vooreerst, omdat er voor de
geboorte van het kind nog geen family life in de zin van artikel 8 van
de conventie tussen de verwekker en het kind kan bestaan. Extensieve
interpretatie van het artikel – in die zin dat abortus provocatus met
artikel 8 in strijd is omdat het verhindert dat er in de toekomst
“family life” tussen de verwekker en het kind kan ontstaan – kan eiser
echter ook niet baten. In die visie zou dan het recht van eiser op
“family life” in botsing komen met het recht van de vrouw om binnen de
grenzen van de wet en conform medische indicatie zelf over het eigen
lichaam te beschikken. Wanneer aan de eisen van de Wet afbreking
zwangerschap voldaan is, moet aan dat recht van de vrouw voorrang worden
gegeven.
Ook overigens is er geen ongeoorloofde inbreuk op enig in de Europese
conventie beschermd recht. Voorzover het recht op leven (artikel 2) of
het recht om een gezin te stichten (artikel 12) in het geding zouden
zijn, dienen deze rechten te wijken voor het recht van de vrouw om
binnen de hierboven omschreven grenzen over het eigen lichaam te
beschikken.
4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat de vordering moet worden
afgewezen, met veroordeling van eiser als de in het ongelijk gestelde
partij in de proceskosten.
BESLISSING
De president, rechtdoende in kort geding:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagden
tot op heden begroot op nihil.
Rechters
mr. Lampe