Instantie: Hoge Raad, 13 september 1988

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting


Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een beschikking van de
Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 13 november 1987, waarbij het
bezwaarschrift van V. tegen de kennisgeving van verdere vervolging ongegrond
verklaard is en V. naar de terechtzitting is verwezen ter zake van het plegen
van ontucht

Het cassatiemiddel keert zich tegen de uitleg van het begrip “ontucht”
als bedoeld in art. 246 Sr. Ten onrechte hebben Rechtbank en Hof, volgens
verdachte, aangenomen dat het kussen op het gezicht en/of de mond een
ontuchtige handeling kan opleveren, zodat rekwirant in zoverre ten onrechte
terzake van het in de kennisgeving van verdere vervolging omschreven feit naar
de terechtzitting is verwezen

De Hoge Raad is van menig dat het oordeel van de Rechtbank en het Hof
(dat de in het middel bedoelde gedraging – het kussen op gezicht en/of mond –
onder omstandigheden ontuchtig kan zijn) niet onbegrijpelijk is en geen blijk
geeft van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van “ontuchtige
handelingen”

De Hoge Raad verwerpt het beroep

Conclusie A-G Remmelink is aanwezig

Volledige tekst

Rechters

Vice-president Van der Ven als voorzitter en de raadsheren Jeukens enDavids