Instantie: Rechtbank Haarlem, 31 mei 1988

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


X. heeft de dader Y. die haar ‘mishandelde’ aansprakelijk gesteld
terzake van materiele- en immateriele schade. Zij liet op 6 januari 1986 ‘s
avonds om half 10 haar hond uit en werd door een man, die onder invloed van
alcohol verkeerde, aangesproken. Toen zij angstig reageerde kreeg hij
volgens zijn eigen verklaring tegenover de politie “zin om haar een beurt te
geven”. Zij moest mee. Toen zij dat niet wilde, dreigde hij haar met een
mes en heeft haar vervolgens gestoken. Eiseres heeft blijvende gevolgen aan
deze mishandeling overgehouden

Zij vordert ƒ 710,– (zevenhonderdentien gulen) aan materiele
schadevergoeding en ƒ 15.000– (vijftienduizend gulden) aan immateriele
schadevergoeding

Gedaagde erkent zijn aansprakelijkheid en is bereid de door eiseres
geleden materiele en immateriele schade te vergoeden. Hij betwist echter de
hoogte van de gevorderde immateriele schadevergoeding. Hij voert daartoe
aan:

– in gevallen van mishandeling als de onderhavige wordt in de regel niet
meer dan ƒ 1.000,– (duizend gulden) aan immateriele schadevergoeding
toegewezen;

– weliswaar doet eiseres een beroep op de nog bestaande psychische
schade, maar dit beroep is eerst bij nadere conclusie en dus tardief
aangevoerd en wordt door gedaagde betwist;

– voorts verzoekt gedaagde om matiging op grond van zijn draagkracht

Het tweede verweer wordt door de rechtbank verworpen omdat gedaagde
redelijkerwijs niet geacht kan worden in zijn verdediging te zijn geschaad
â
De rechtbank ziet verder geen grond tot matiging

De rechtbank is van oordeel dat, gelet enerzijds op de aan gedaagde toe
te rekenen psychische gevolgen van het gebeurde, anderzijds de niet zeer
ernstige lichamelijke gevolgen voor eiseres, toekenning van een immateriele
schadevergoeding van ƒ 5.000,– (vijfduizend gulden) redelijk en billijk is

Volledige tekst

Rechters

Mrs. Van Daalen, vice-president, Van Sandick en Mooij