Instantie
Raad van State afdeling bestuursrechtspraak
Samenvatting
Toepassing van artikel 107 Wet op de Raad van State
(schorsing/voorlopige voorziening) wordt verzocht ten aanzien van het besluit
van verweerders van 18 december 1987, waarbij zij aan mevrouw M. Alberda-van
Schie te Leiden op grond van artikel 5 van het Besluit vestiging en
praktijkomvang huisartsen (Stb. 1985, 574) vergunning hebben verleend zich als
huisarts in de gemeente Leiden te vestigen
Niet in geschil is dat op basis van de in het Vestigingsbesluit gegeven
normering in de gemeente Leiden ruimte aanwezig is voor de vestiging van een
nieuwe huisarts. Verzoekers zijn evenwel van mening dat het verweerders
niet vrij staat bij het verlenen van een vestigingsvergunning aan andere dan
getalsmatige criteria doorslaggevende betekenis te hechten. Verweerders
hadden naar hun mening dan ook niet anders kunnen doen dan de vergunning te
verlenen aan verzoeker E. Baart, die als eerste op de door de commissie
opgestelde voordracht was geplaatst, in plaats van aan mevrouw M. Alberda-van
Schie, die als tweede op deze voordracht was geplaatst. Deze mening wordt
door de Raad niet gedeeld
Verweerders streven ernaar binnen de gemeente Leiden 30% van de
capaciteit per waarneemgroep door vrouwelijke huisartsen te laten vervullen
Dit uitgangspunt is in de advertentie, waarin kandidaten voor de
betrokken vestigingsplaats worden opgeroepen, tot uiting gebracht, zodat ook
verzoekers hiervan op de hoogte konden zijn. Naar Ons oordeel is een
dergelijk beleid, waarbij bij voldoende geschiktheid aan vrouwelijke
kandidaten de voorkeur wordt gegeven, wat er verder ook zij van het streven
naar een bezettingsgraad van vrouwelijke artsen van 30%, niet onaanvaardbaar
te achten. Wij nemen daarbij in aanmerking dat in de betrokken
waarneemgroep slechts ongeveer 6% van de capaciteit door vrouwelijke
huisartsen wordt ingenomen
Uit voorgaande blijkt dat zowel verzoeker E. Baart als
vergunninghoudster voldoen aan de door verweerders opgestelde profielschets
Ook de commissie is blijkens de toelichting op haar voordracht deze
mening toegedaan. Nu derhalve beide kandidaten de geschiktheid voor de
onderhavige vacature bezitten is naar het oordeel van de Raad in het nastreven
van vorengenoemd beleidsdoel een voldoende rechtvaardiging gelegen om in het
onderhavige geval van de volgorde van de voordracht van de commissie af te
wijken
Gezien het vorenstaande meent de Raad dat het nadeel dat verzoeker bij
de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit lijdt niet onevenredig
is in verhouding tot het met een zodanige uitvoering te dienen belang
Volledige tekst
Rechters
Mr. P.J.G. Kapteyn, voorzitter